Stamboom Callens - Vermeiren

Verhalen bij het maken van onze stamboom

Hieronder dus enkele verhalen zoals die opdoken bij het maken van de stamboom zelf en het verzamelen van gegevens uit archieven en kranten. De verhalen zijn niet chronologisch en worden verder aangepast en aangevuld naarmate meer gegevens opduiken. Heel vaak zijn we verrast geweest door nieuwe ontdekkingen en onverwachte wendingen. Nieuwe gegevens worden steeds verder aangevuld. Fouten en voorbarige conclusies worden waar mogelijk verbeterd.

De stamboom bevat ondertussen meer dan 5.000 personen en behelst in hoofdzaak de families van de grootouders van Karlos Callens (Delorge, Deryckere, Baert, Delporte en bij uitbreiding Callens) en van Mag Vermeiren (De Vos, De Letter, Vermeiren en D'Huyvetter).

Veel originele documenten zijn als popup opgenomen in de tekst (groene linken).

De vier grootouders
respectievelijk langs de kant van Karlos Callens en Mag Vermeiren 
Julien Delorge
Julien Delorge
Bertha Deryckere
Bertha Deryckere
Oscar Delporte
Oscar Delporte
Celina Baert
Celina Baert
Aloïs Vermeiren
Aloïs Vermeiren
Anna D'huyvetter
Anna D'huyvetter
Edmond De Vos
Edmond De Vos
Hortense De Letter
Hortense De Letter 
Julien Delorge, Bertha Deryckere en zonen Andre en Hubert Callens

Julien Delorge, Bertha Deryckere en hun zonen Andre en Hubert Callens

Geen Callens maar Delorge

Nooit in mijn jeugd had ik de naam Delorge gehoord.
Maar haast onmiddellijk na de dood van ons moeder Gabriëlle Delporte, vertelde ons vader Hubert Callens dat zijn vader en die van zijn broer nonkel André Callens eigenlijk niet Jean Callens was.
Het was een geheim dat hij absoluut kwijt moest. Zijn moeder was getrouwd geweest met Jean Callens met wie ze vier kinderen had. Daarna had ze nog vier kinderen met Julien Delorge. Daar ze niet officieel gescheiden was, kregen ook wij de naam Callens.
Mijn vader had dus vier voor ons onbekende halfbroers en -zusters. Daarover later meer. 

Grootvader Julien Delorge

Julien Delorge als lansier

Grootvader Julien Delorge

Aanvankelijk vonden we weinig of niets over ons echte grootvader, Julien Delorge. Zelf had ik hem tweemaal gezien. Een keer bij ons thuis in Wevelgem. Ik herinner me zijn das in pied de poule en zijn dasspeld. De tweede keer was in een armoedig 'cité-huisje' in het Amsterdams poortje in Kortrijk. Daar woonde hij samen met een ziek oud vrouwtje dat niet mijn grootmoeder was.

Toen dacht ik nog dat zijn naam Callens was en toen ik dat huisje tien jaar later per toeval herontdekte, ging ik naar hem vragen. De buren verzekerden mij dat daar nooit een Callens had gewoond. Vreemd vond ik maar ik wist natuurlijk niet dat ik naar Delorge had moeten vragen. Ik repte er met geen woord over thuis.

Bij onze zoektocht vonden we veel Delorges in Kortrijk maar aanvankelijk geen familiebanden en we begonnen onterecht te vermoeden dat Julien Delorge misschien wel weinig of geen familie had. 

Dit veranderde toen we in een overlijdensakte van 12 januari 1909 van een dood geboren kindje, Julien Delorge vonden als medeaangever. Het bleek om een halfzusje van hem te gaan en hij stond vermeld als soldaat, gekazerneerd in Brugge. Dit was voor ons onderzoek hét aanknopingspunt dat ons verder hielp. Uiteindelijk bleek Julien Delorge de zoon van Hubert Delorge en uit een gezin met drieëntwintig kinderen te komen. Bij de geboorte van Julien Delorge woonde het gezin Delorge nog in de Menenstraat en Mosselbank in Kortrijk en verhuisde later naar de Gentsesteenweg.
Mijn vader Hubert Callens was dus blijkbaar naar zijn grootvader Hubert Delorge genoemd.
Hubert Delorge was dan weer zelf het voorkind van een nog ongehuwde moeder Marie-Louise Delorge en hij droeg daarom haar familienaam. De vader van Hubert Delorge is ons dus onbekend.
Marie-Louise Delorge huwde later met een weduwnaar August Lepere, een linnenbleker, waarmee ze negen kinderen kreeg waarvan er geen enkel volwassen werd. Hubert Delorge was haar enig overlevend kind.
Hij was een Kortrijkse smid, kopergieter en woonde aanvankelijk in de Menenstraat en de Mosselbank en later langs de Gentsche Kalsyde 102, nu de Gentsesteenweg in Kortrijk. Hij kreeg 23 kinderen waarvan er ook slechts 10 de volwassenheid bereikten. Dat zou een constante worden bij het opmaken van de stamboom: zeer veel vroeg gestorven kinderen.
Met Clemence Bruggeman had hij tien kinderen waaronder Julien Delorge. Haar oudste zoon Alberik verdronk toen Julien dertien was. Dit stond toen in de krant: 

"GAZETTE VAN ISEGHEM - Zaterdag 29 Oct. 1898
Kortrijk — Droevig ongeluk. De genaamde Alberik Delorge, 21 jaar oud, metser, Gentsche steenweg, n. 76. was dinsdag avond na het eindigen van zijn werk, naar Overleie gegaan ter gelegenheid der Schinkelkermis.
Het was een uur ’s nachts als hij huiswaarts trok in gezelschap van zekeren Alp. Glorieux. Aan de vaartbrug, Gentschen steenweg, gekomen, viel hij men weet niet hoe in de sluis der vaart, waar hij ondanks zijn hulpgeroep na bijkans een half uur gepoogd te hebben uit de diepte op te klimmen, jammerlijk verdronk.
De geburen en de sasmeester hadden het noodgeroep wel gehoord, maar meenden dat het eene van die vechtpartijen was die in die donkere wijk maar al te dikwijls plaats hebben in het begin der week.
Toen men het lijk optrok was het nog warm. Doktoor Ghyoth die het lijk schouwde, bevond er geen sporen van gewelddaden op; de drenkeling had nog 60 centiemen op zak en hij was uit zijn huis vertrokken met 1 fr. 10."

Na de vroege dood van Clemence Bruggeman, Julien Delorge was toen zeven, huwde Hubert Delorge met een dochter van hun buren, Emma Lamon waarmee hij nog dertien kinderen kreeg (Emma Lamon had reeds een 'voorkind', Victor Lamon dat maar 3 jaar oud werd).
Emma Lamon was de oudste dochter uit het groot gezin van de buren van Hubert Delorge langs de Gentse steenweg in Kortrijk.

Als twintigjarige werd Julien Delorge ingeloot voor het leger in februari 1905. Op zolder vonden we nog zijn statieportret als lansier (zie foto). Uit zijn militieboekje komen we te weten dat hij 1m66 groot was en op het moment van de loting mijnwerker was in Noord-Frankrijk.
Het volgende spoor zijn een reeks artikeltjes van 20 oktober 1907 in de krant 'Le Grand echo du Nord et du Pas-de-Calais' en 'Le Journal d'Hénin-Liétard' waar Julien wordt vermeld als zijdelings betrokken bij een cafégevecht onder Belgen toen hij in La Cité de la Parisienne Hénin-Liétard woonde. Het gevecht verschilt nogal volgens de krant. Volgens de ene krant is er een slachtoffer waar bloed uit neus en oren vloeit maar volgens de andere krant waren er geen gewonden. Blijkbaar werd drank geweigerd door huisbaas Dekimpe aan enkele dronken Belgische bezoekers waarop een gevecht ontstond dat werd beëindigd door de politie die toevallig in de buurt was voor een gevecht onder Italianen. Julien huurde daar een kamer. Hij was een half jaar eerder op 9 maart 1907 afgezwaaid in het leger (maar zou een jaar later opnieuw in het leger gaan). 

Le Grand Echo Du Nord 1907

Le Grand Echo Du Nord 1907

Le Jounal d'Hénin-Liétard 20 oktober 1907

Le Jounal d'Hénin-Liétard 20 oktober 1907

Een maand voor die caféruzie, op 25 september 1907, kondigde Julien Delorge in Kortrijk zijn huwelijk aan met Elisa Huysentruyt. Dit huwelijk gaat echter niet door. Elisa Huysentruyt huwt twee jaar later in Rijsel met een zekere Alphons Maenhout, een boerenzoon uit de Ketelstraat in Vinkt en gaat ook in Noord-Frankrijk wonen. Later zullen we ontdekken dat dit dezelfde vrouw is waar hij 44 jaar later in 1951, na de dood van mijn grootmoeder Bertha Deryckere, alsnog mee trouwde en die ik als zesjarige nog zag in het Amsterdams poortje in Kortrijk, net voor zijn en haar dood. 

Huwelijksaankondiging Julien Delorge

Huwelijksaankondiging Julien Delorge 1907

Mijn grootmoeder Bertha Deryckere woonde in 1911 eveneens in Hénin-Liétard waar haar man Jean Callens als mijnwerker werkte. Dat blijkt uit de aangifte van hun vierde kindje Abel Callens. 

Geboorteakte Abel Callens

Geboorteakte Abel Callens 1911 met nota

Groot is onze verbazing als we merken dat Julien Delorge als getuige tekent op die geboorteakte naast Jean Callens als vader.

Julien Delorge staat in die geboorteakte vermeld als 'chauffeur' (vuurstoker) en als gedomicilieerd in Hénin-Liétard. Jean Callens en de tien jaar jongere Julien Delorge waren toen blijkbaar vrienden.

In 1913 wordt in de Rue de Drocourt eveneens in Hénin-Liétard mijn vader Hubert Callens geboren en in Hénin-Liétard aangegeven.

Geboorteakte Hubert Callens 1913

Geboorteakte Hubert Callens 1913 met nota

Geen handtekening van Jean Callens dit keer, noch van Julien Delorge die ditmaal de vader zou zijn. Mijn vader krijgt als voornaam de naam van grootvader Hubert Delorge en als tweede naam Julien naar zijn vermoedelijke vader, maar wel Callens als familienaam.
Ook alle volgende kinderen zullen nog de naam Callens krijgen, zelfs Juliaan geboren in 1922. 
Op de geboorteakte van Abel Callens zowel als op die van mijn vader Hubert Callens staat een vreemde nota achteraf bijgeschreven in 1932: Jean Callens werd bij een Kortrijks rechtbankarrest uit al zijn vaderlijke rechten ontzet:
Le père de l'enfant dénommé ci-contre a été declu de la fruissance paternelle par jugement du tribunal civil de Courtrai en date du 25 février 1932.

Later merken we dat ook op de geboorteakten uit België van de dochters Gabrielle Callens en Rachel Callens in 1932 een nota is bijgeschreven:

(niet over te schrijven op de afschriften of uittreksels der geboorteakte)
Bijschrift van de Heer Procureur des Konings bij de Rechtbank van Eersten Aanleg van Kortrijk gedagtekend op 18 juni 1932 nr 180 1932 met het oog op een te voltrekken huwelijk moet de omstandigheid kenbaar gemaakt worden aan de ambtenaar van de burgelijken stand gelast met het huwelijk over te gaan dat den vader ontzet is der ouderlijken macht bij vonnis door de rechtbank van Eersten aanleg van Kortrijk zetelend in burgelijke zaken den vijfentwintigsten februari 1932 Kortrijk, den 14 juni 1932 De Schepen Ambtenaar van Burgelijken stand.



Op 20 juni 1914 wordt, net voor de oorlog uitbrak, ook nog Marie-Louise Callens geboren in Hénin-Liétard. 

Frontlijn WOI

Frontlijn

Van dit zesde kindje van Bertha Deryckere vonden we, buiten de geboorteaangifte en een krantenvermelding, aanvankelijk geen verder spoor. Door de oorlogsdreiging en de Duitse bezetting stopten vanaf die maand alle gemeentelijke akten in Hénin-Liétard en ook Le Journal d'Hénin-Liétard stopt.

Bij de overlijdensaktes in Frankrijk was niets te vinden en mijn vader heeft nooit iets over dat jongere zusje gezegd en misschien had hij er ook geen weet van.

Uiteindelijk vonden we haar overlijdensakte in Kortrijk waar ze op 17 januari 1916 overleden was.

De meeste mijnactiviteit wordt stopgezet onder Duitse bezetting en Hénin-Liétard wordt ingericht voor logement, ontspanning en prostitutie voor frontsoldaten (242 prostituees in Hénin-Liétard, 402 in Douai). Officieren nemen de betere wijken in.
Hoe de vlucht naar Kortrijk van de pas bevallen Bertha Deryckere is verlopen valt niet te achterhalen. Op de overlijdensakte van Marie-Louise Callens in 1916 staan ze wel als 'gehuisvest in Kortrijk' maar staat bij Jean Callens 'verblijvende in Hénin-Liétard'. Vermoedelijk woonde Jean Callens in WOII dus nog in Hénin-Liétard.
Kortrijk wordt bezet op 17 oktober 1914 (pdf), Henin-Liétard is dan al 14 dagen bezet.
Wie niet voor begin oktober 1914 Hénin-Liétard ontvlucht was naar België zat vast in bezet Frankrijk. Zowel Hénin-Liétard als Kortrijk waren bezet door Duitsers na 17 oktober 1914. Tot 1918 controleerden de Duitsers streng de grens tussen België en Frankrijk en was er voor iedere verplaatsing, zelfs naar een ander dorp, een pas met uitdrukkelijke toelating nodig. Tussen bezet Frans gebied en de rest van Frankrijk was ook geen communicatie of verplaatsing mogelijk. De bezetting door Duitsland van dit klein stuk Frankrijk was wel heel wreedaardig met veel honger en dwangarbeid (zie pdf 'Duitse bezetting van Noordoost-Frankrijk' en pdf 'De bevolking van de Mijnstreek onder het Duitse juk ').
Wellicht was Bertha Deryckere dus al onmiddellijk na de geboorte van Marie-Louise samen met de voor de mobilisatie opgeroepen Julien Delorge en de twee jongste kinderen mee naar Kortrijk getrokken in juli of begin augustus 1914, nog voor de Duitsers binnenvielen.
Het lijkt me wel plausibel dat toen al de oudere kinderen geplaatst werden bij een kindernoodopvang of weeshuis. Wellicht in Roubaix waar alle vier de kinderen later gaan wonen bij de 2de vrouw van Jean Callens, Mélina Dietrich (en waarschijnlijk hun vader Jean Callens) en ook de Franse nationaliteit aannemen. Het is waarschijnlijk dat de oudste kinderen tijdens en na de oorlog via Hénin-Liétard in Croix - Roubaix terecht kwamen bij hun in Frankrijk achtergebleven vader Jean Callens.

Julien Delorge is in juli of uiterlijk 2 augustus 1914 al gemobiliseerd in het Belgisch leger waar hij de hele 1ste wereldoorlog als Belgisch frontsoldaat zal blijven. De zeven oudste militieklassen -die allemaal dateerden van het regime van de loting- zouden belast worden met de verdediging van de diverse fortengordels (Luik, Namen en Antwerpen).
De oudere klassen 1899 tot en met 1905, de klasse van Julien Delorge, vormden het garnizoen der versterkte stellingen (Luik, Namen en Antwerpen). Het Belgisch leger werd nogal vlug terug geslagen en wat nog overbleef, trok zich terug, compleet uitgeput, op 14 oktober in de IJzerstreek. In overleg met de Franse legerleiding werd besloten de IJzerlinie - als laatste Belgische grens - tot elke prijs te verdedigen.
Eens België was bezet mochten de gemeenten van Duitsland geen militievergoedingen meer uitkeren. De families van vele miliciens aan het front waren aangewezen op de openbare bijstand. Het Nationaal hulp- en voedingscomiteit stond hiervoor in. Daar Bertha Deryckere niet de wettelijke echtgenoot was van Julien Delorge, kwam ze toch voor geen enkele militievergoeding in aanmerking. (Eerste Wereldoorlog in Kortrijk - pdf)
Julien Delorge kon dus ook al die jaren niet in Kortrijk of bezet België komen, noch in Hénin-Liétard.
Hij kreeg de Médaille de la croix de feu 1914-1918 en die kreeg je alleen als je minstens 32 maanden aan het front zelf verbleef.

Médaille de la croix de feu 1914-1918

Médaille de la croix de feu 1914-1918

Uit de overlijdensakte van Marie-Louise Callens van 17/01/1916 komen we te weten dat Bertha Deryckere, met haar jongste kinderen althans, in de Kleine Leiestraat in Kortrijk woonde.
Een van de vroegste herinneringen van mijn vader was dat zijn moeder, Bertha Deryckere 'knibbels' klaarmaakte in de schuilkelder in Kortrijk tijdens de Eerste Wereldoorlog. Kortrijkse knibbels was een van zijn (en mijn) lievelingsgerechten.

Mijn vader vertelde ook vaak dat hij langs de Gentse Steenweg als vijfjarig kind uit een kar van het wegtrekkende Duitse leger een blik cornedbeef kon bemachtigen, waar zijn moeder heel tevreden mee was. Daar was hij 90 jaar later nog altijd even fier over, dus had het indruk gemaakt.

Kortrijk wordt bevrijd op 19 oktober 1918. Mijn vader is zes jaar als hij zijn vader voor het eerst ziet na de bevrijding. Na de eerste wereldoorlog woont hij met zijn moeder Bertha en vader Julien aan de Gentse steenweg in Kortrijk, waar ook de smidse was of geweest was van Hubert Delorge.
De eerste 4 kinderen van Bertha Deryckere zijn toen vermoedelijk al in een Frans weeshuis geplaatst en kwamen vermoedelijk nooit meer naar België terug. Daarover later meer.

"Overspel" in 1921

"Overspel" in 1921

In 1921, toen mijn grootmoeder al 3 kinderen had met Julien Delorge en in verwachting was van Juliaan Callens, liet Jean Callens het koppel betrappen op overspel. Dat kon omdat Bertha Deryckere nog niet officieel gescheiden was van Jean Callens. Ze werden veroordeeld tot elk 200 Fr voor overspel door de rechtbank van Kortrijk met publicatie in het dagblad. Normaal was de boete voor overspel 50 Fr + 1 maand gevangenis maar wellicht kon dat niet omwille van de kleine kinderen André (1 jaar) en Hubert (8jaar).

Dit geeft ons een idee hoe ver de vechtscheiding werd gedreven. Zo'n betrapping gebeurde door een gerechtsdeurwaarder. Langs de zus van Jean Callens gehuwd met Victor Destrebecq was gerechtsdeurwaarder Arthur St Martin uit Kortrijk deel van de familie. (info Arthur Saint-Martin)

Misschien is daar een link met die vreemde betrapping. Arthur St Martin, deurwaarder van 1921 tot 1930, was gehuwd met de zus van Victor Destrebecq (echtgenoot van Clemence Callens), die als schoonbroer ook getuige was op het huwelijk van Bertha Deryckere en Jean Callens (Arthur Saint-Martin werd in 1930 ontslagen wegens anti-Belgisch flamingantisme en uit zijn burgerrechten ontzet in 1946 wegens collaboratie en lidmaatschap van het VNV).
De officiële scheiding van Jean Callens gebeurde pas op 26 juni 1936 en op 14 augustus 1937 huwden Bertha Deryckere en Julien Delorge, één maand voor mijn ouders huwden op 29 september 1937. Bertha Deryckere stond toen ingeschreven als herbergierster (cabaretière) en Julien Delorge als werkzaam in de pannenfabriek. Bertha stierf net na WOII in 1945. Mijn broer en zus hebben haar nog net gekend. Mijn zus Lien leek op haar grootmoeder zeiden de mensen. Julien Delorge was ook de dooppeter van mijn broer Jacques Callens. De tweede naam van Jacques is trouwens Julien.
Niet alle contact met de familie Delorge was blijkbaar verbroken door mijn ouders. Ze waren nog op de begrafenis in Kortrijk van mijn vaders tante Helene-Marie Delorge in 1959.
In 1950, vijf jaar na de dood van Bertha Deryckere stierf ook de echtgenoot van Elisa Huysentruyt in Noord-Frankrijk. Zij keerde terug naar Kortrijk en al na acht maanden huwde ze met haar jeugdlief Julien Delorge waarmee ze in 1907 op het punt stond te trouwen. Ze woonden nog vijf jaar samen in het Amsterdams poortje in Kortrijk en stierven op dezelfde dag 4 januari 1956. Heel vreemd, zij was ziek, hij niet. Dat moet heel kort zijn na ons laatste bezoek in het Amsterdams poortje. Ik herinner me nog zo goed dat zij ziek naast de kachel zat en we stil moesten zijn (met de ijzeren poort die we open en dicht klapten). Ik was 6,5 jaar. Vier maand ervoor was mijn andere grootvader Oscar Delporte gestorven in Kuurne.

  Open vragen

We zijn ontzettend veel te weten gekomen over onze grootvader Julien Delorge, zijn familie en onze afkomst. Zeker als je bedenkt dat we zelfs niet eens zijn naam kenden toen ons moeder overleed in 1987. Lang daarvoor, in 1975 werd bij één van mijn kinderen een erfelijke afwijking vastgesteld. Vanuit het UZ Leuven werd ons toen gevraagd een stamboom op te stellen zo ver we konden. Mijn moeder stelde toen een compleet valse stamboom samen van mijn vaders afkomst. Zo ver ging dus de bereidheid tot het verbergen van een ongewenst verleden. We hebben sindsdien dus ongelofelijk veel vragen beantwoord en een correcte stamboom opgesteld, gestoffeerd met echte verhalen.
Uiteraard blijven er nog vragen over, hoewel die vaak, na wat opzoekwerk, ook opgelost raken:
 

Victor Delorge 1913

Victor Delorge, de door ons gemiste  halfbroer van Julien Delorge

  Wie was Victor Delorge?

Dit krantenknipseltje dateert van 1913, het jaar waarin mijn vader werd geboren. Het adres is dat van het gezin van mijn vaders grootvader, smid kopergieter Hubert Delorge.  

Er was in het gezin Delorge echter niemand met de naam Victor voor zover we wisten. Ook in de ruime familie draagt niemand de naam Victor. De enige Victor Delorge in Kortrijk op dat ogenblik is een bakker uit een niet verwante familie (een bakkersfamilie, oorspronkelijk uit Marke - terwijl de familie van Hubert Delorge onafgebroken uit Kortrijk stamt).

OPLOSSING ondertussen gevonden:
Wij hadden in de archieven blijkbaar een zoon gemist van Hubert Delorge en Emma Lamon. In 1896 werd Victor Hendrik Delorge geboren. Hij werd koperslager en ijzergieter bij zijn vader. Hij was het die op 17-jarige leeftijd gekwetst werd aan de hand door een zaagmachine. Het aantal kinderen van Hubert Delorge komt daarmee op 23.

   Wanneer is Hubert Delorge gestorven?
We vonden nog geen sterfdatum voor Hubert Delorge en hebben dus geen idee wanneer de smidse werd opgedoekt.
Voorlopige OPLOSSING:
Uit de trouwakte van Victor Delorge met Irma Vandeplassche in 1921 weten we nu voorlopig dat Hubert Delorge nog in leven was op 7 mei 1921. Wellicht werd de smidse dus verder gezet vermits Victor naast koperslager ook vermeld wordt als ijzergieter in 1921.

   De gelijktijdige dood van Julien Delorge en zijn tweede echtgenote Elisa Huysentruyt.
Voor deze gelijktijdige dood vonden we nog geen verklaring.

Delorge

   De rechtstreekse afstamming Delorge langs mannelijke lijn konden we uiteraard maar volgen tot Hubert Delorge. De afstamming via de naam gaat terug tot Georges Delorge (gestorven 1772) gehuwd met Maria Verhelle. Zij woonden onafgebroken in Kortrijk.

Grootmoeder Bertha Deryckere

Bertha Deryckere

Bertha Deryckere met mijn vader Hubert Callens

Bertha Deryckere was volgens mijn vader afkomstig uit Waregem. Haar vader Jan Deryckere stamde nochtans uit een familie waarvan de stamboom tot in de 16de eeuw terug te volgen is in Harelbeke - Stasegem.
Haar vader Jan Deryckere was echter eerst zelf in Harelbeke gehuwd met Marie Claryse waarmee hij 9 kinderen had. Eens weduwnaar hertrouwde hij met de Waregemse Sophie Himpe, waarmee hij nog eens zes kinderen had. Twee bleven in leven, Bertha Deryckere en haar vier jaar jongere zuster Elise Deryckere (de familie van haar zus Elise Deryckere kwamen we ondertussen via een DNA-match op het spoor in Luingne Moucron - zie DNA-matches). Na de geboorte van Bertha Deryckere verhuisden ze van Harelbeke naar Eertbrugge Waregem. Jan Deryckere was, net als bijna de hele familie Deryckere, een kuiper timmerman. Hij maakte eiken vaten en tonnen.
Georges Deryckere, een nazaat van zijn broer Constant, schreef in 2010 over de familie Deryckere een boek: "Het levensverhaal van een doodgewone volksjongen (pdf)" waaruit we nogal wat gegevens konden putten.

Bertha ging, eens volwassen als dienstmeid in de Gulden Sporenstraat te Kortrijk wonen en trouwde in 1903 op haar 26ste met Jean Callens, een spoorwegarbeider uit Kortrijk.
Negen maanden later werd in de Veldstraat Kortrijk hun eerste kind Raphael Callens geboren. Raphaël werd maar 27 jaar en woonde bij zijn dood samen met zijn broer bij Mélina Dietrich en wellicht zijn vader Jean Callens in Croix - Roubaix.

Gabrielle Callens werd in 1905 in de Yperstraat in Kortrijk geboren. Jean Callens werkte toen als gasarbeider. Zij zou 92 jaar worden en was gehuwd met Lucien Naumann, de zoon van Mélina Dietrich (waar ze met haar broers bij inwoonden) en woonde later met haar familie in Lys-Les-Lannoy.

Abel en Raphaël Callens

Abel en Raphaël Callens

In 1907 werd in de Buddastraat in Kortrijk Rachel Callens geboren. Jean Callens werkte toen als pannenbakkersgast. Zij zou een tragisch leven leiden en eenzaam op 78 jaar sterven in de psychiatrische instelling van Ieper. Daarover later meer.

Abel Callens werd in 1911 geboren in de Coron Lefebvre in Hénin-Liétard. Jean Callens en Bertha waren toen naar de mijnstreek in Noord-Frankrijk verhuisd. Jean Callens werkte als mijnwerker in de mijn van Hénin-Liétard. Op de geboorteaangifte van Abel Callens zien we voor het eerst de naam Julien Delorge opduiken, als getuige.

Abel Callens ging na zijn jeugd in het weeshuis net als zijn broer Raphaël Callens en zijn zusters Rachel Callens en Gabrielle Callens in Croix - Roubaix wonen.
Hij was Frans soldaat in WO II en krijgsgevangene van Duitsland. Hij werd gevangen genomen op 20 december 1940 en opgesloten in Duitsland in Stalag XII-A, dat bevrijd werd in april 1945 door de Amerikanen.

Na de bevrijding huwde hij in 1946 met Raymonde Jean en liet in Roubaix een grote familie na bij zijn dood op 67 jarige leeftijd. Zijn vijf kinderen hebben allemaal ongeveer mijn leeftijd.

Deze vier eerste kinderen van Bertha Deryckere, halfzussen en halfbroers van mijn vader, hebben hun jeugd wellicht grotendeels in een instelling doorgebracht. Die plaatsing gebeurde misschien al tijdens of kort na WOI.
Als we naar de foto van beide jongens vroegen werd door ons moeder gezegd dat het verre neven waren waarvan de ene gestorven was en de andere heel ver in Frankrijk woonde. Dat ver bleek in werkelijkheid een tiental kilometer. De werkelijke relatie kwamen we pas te weten toen Rachel Callens in 1986 in Ieper stierf en een notaris omwille van een kleine erfenis een eenvoudige familiestamboom liet reconstrueren door genealoog Jean Decuyper en een tiental jaren later mijn vader contacteerde. We hadden lang geen weet van de tragische levens die deze vier kinderen leidden.

Gabriëlle en Rachel Callens

Gabriëlle en Rachel Callens

Sinds ik enigszins bekend werd met hun levensverhaal hebben deze foto's van de halfzussen van mijn vader, altijd hevige emoties bij me opgewekt en ik kan de foto's nog altijd niet bekijken zonder tranen in mijn ogen. Zij liggen ongetwijfeld aan de aanzet om onze stamboom helemaal te gaan uitspitten.
Deze meisjes, en ongetwijfeld ook Raphaël Callens en Abel Callens, zijn aan hun leven begonnen met een enorm zware rugzak. Na WOI brachten ze hun jeugd in een weeshuis door. Daarna woonden ze in Croix - Roubaix, wellicht bij hun vader en zijn nieuwe partner Mélina Dietrich. Hierover weten we weinig. Uit de gegevens van de volkstelling van 1931 en het bevolkingsregister komen we te weten dat Raphaël Callens en Abel Callens in de Rue de la Mackellerie 291 in Croix wonen samen met Lucien Naumann en de dan 54 jarige Mélina Dietrich, moeder van Lucien Naumann (waar Gabriëlle Callens in 1935 mee zal trouwen). Er is het verhaal dat Lucien Naumann aan zijn dochter Daniele Naumann vertelde dat hij nog op bezoek geweest was bij zijn latere vrouw Gabrielle Callens in het weeshuis samen met Jean Callens. Lucien Naumann moet nog een kind zijn geweest vermits hij acht jaar jonger is dan Gabriëlle Callens. Als we alles samenleggen kan dit inderdaad kloppen en het betekent wel dat Jean Callens dus al een hele tijd samen was met Mélina Dietrich en de kinderen Callens dus na hun weeshuistijd bij Jean Callens en Mélina Dietrich woonden.
Er is ook het verhaal van mijn vader Hubert Callens dat hij met zijn moeder Bertha Deryckere, haar dochters Rachel Callens en Gabriëlle Callens ging ophalen in het weeshuis bij hun ontslag. Maar die bleken reeds opgehaald door Jean Callens (op welke leeftijd de meisjes ontslagen werden weten we niet maar Orphelinat Wallaert in Croix ving meisjes op tot 21 jaar. Dus in dat geval zou mijn vader Hubert Callens 13 jaar geweest zijn, net als Lucien Naumann).

Mijn vader beweerde altijd dat zijn moeder een heilige was. We opperden dan wel eens: 'Maar hoe kan een heilige haar kinderen in een weeshuis stoppen'. 'Dat waren andere tijden' zei mijn vader, 'die jullie niet kunnen begrijpen'. Daar zou hij wel eens gelijk in kunnen hebben. Tenslotte was Bertha Deryckere ongewild door de oorlog minstens vier jaar van haar oudste kinderen gescheiden gedurende een vechtscheiding met Jean Callens. We hebben ook geen idee hoe er zoveel foto's van de halfbroers en en zussen van ons vader bij ons thuis in doos met foto's terecht kwamen als het contact blijkbaar zo miniem was.

Op 8 juni 1931 werd Rachel Callens, toen 24 jaar, naar het psychiatrisch ziekenhuis Heilig Hart in Ieper gebracht. Zij was daar verplicht opgenomen, gecolloceerd, tot 1973. Het is schokkend als je het doktersverslag leest dat de basis vormt van haar opname. De motivatie is ontzettend slordig en vooral de term 'etc...' laat zoveel ruimte voor willekeurige interpretatie. Ze bleef er patient tot haar dood want ze werd nooit genezen verklaard. Op haar rouwprentje uit 1986 staat: "Op jeugdige leeftijd kwam ze reeds bij ons wonen, omdat er voor haar nergens een thuis was. 55 jaar lang heeft zij bij ons een thuis gevonden." Haar zelfstandig leven is dus op haar 24ste geëindigd.

Het jaar van haar aankomst in Ieper in 1931 valt ook net voor het vonnis dat haar vader Jean Callens uit zijn ouderlijke macht werd ontzet. (Hoewel daar aanvankelijk twijfel over was blijkt uit de documenten van de instelling in Ieper dat ze wel degelijk verplicht als patiënte was opgenomen. Ze werkte na haar ontslag op 28 december 1973 in de wasserij - haar dossier bestaat echter niet meer maar we kregen wel in vertrouwen de opnamepapieren met de diagnose die de basis vormde voor haar verplichte opname en daaruit blijkt ook dat ze nooit genezen werd verklaard).

Onderstaand krantenartikel beschrijft gebeurtenissen net vóór de collocatie van Rachel Callens.

L'Egalité de Roubaix-Tourcoing du 16 mars 1931

"UNE SERVANTE VOLAIT SES PATRONS"

Depuis quelques jours, Mll Rachel Callens, 24 ans, bâcleuse, originaire de Courtrai était entrée au service de M. Emile Verschingel, 101, rue de Sébastopol.
Celui-ci, depuis l'arrivée de la nouvelle bonne constatait la disparition de coupons d'étoffe, de produits alimentaires et de de numéraires.
M. Verschingel, ayant déposé une plainte entre les mains de M. Walter, commissaire de police de permanence, la servante indélicate fut interrogée.
Elle a avoué avoir dérobé des numéraires dont le total s'éleve à la somme de 350 francs.
D'aure part, elle a reconnu avoir volé deux coupons de tissues nansouk et toille de soie , du linge appartenant à sa patronne, dus chocolat, du pain d'épice qu'elle dissimulait dans sa chambre.
Elle a consenti à restituer les produits de ses larcins.
Rachel Callens a été maintenue en état d' arrestation et sera déférée au Parquet.

zussen Callens

"Gabriëlle en Rachel Callens

Rachel Callens stierf het jaar vóór mijn moeder maar het duurde meer dan tien jaar voor mijn vader daar bericht van kreeg via een notaris op basis van de gegevens van genealoog Jean Decuyper.

Ondertussen vonden we het krantenartikel hierboven van maart 1931 in "L'Egalité de Roubaix-Tourcoing" dat enig licht werpt op hoe Rachel Callens in Ieper terecht kwam in juni 1931. Tot dan woonde ze net als haar broers en zus in Croix bij Roubaix. Blijkbaar had ze gestolen van haar nieuwe werkgever waar ze als meid inwoonde in rue de Sébastopol 101 Roubaix en werd ze na een korte gevangenisopname in Moeskroen in opdracht van 'Le college Echévinal de Moucron' naar Ieper gebracht volgens een diagnose van Dr A. Devos in Moeskroen. Ze werd verplicht opgenomen en als onvermogende werd haar verblijf door de Christelijke Mutualiteit betaald. Er staat ook vermeld dat er geen contacten meer waren met vader of moeder.

Opmerkelijk is dat haar broer Raphaël Callens, een timmerman, een week na haar betrapping voor diefstal, sterft op 20 maart 1931 in Hopital de la Fraternité in Roubaix: hij was 26 jaar oud en woonde in de Rue de la Mackellerie 291 in Croix bij zijn broer Abel Callens, Lucien Naumann, Mélina Dietrich en vermoedelijk ook de ondergedoken Jean Callens. 


In de krant "Journal de Roubaix" van 27 maart 1931 plaatst Mélina Dietrich volgend bericht:
"Mme Naumann-Dietrich, sa mère adoptive et ses enfants, très touchés des marques de sympathie temoignées à l'occassion de la mort de Monsieur Raphaël Callens remercient les personnes qui ont assisté aux funérailles ou qui ont envoyé leurs condoléances"

Er is geen sprake in het bericht van Jean Callens of zijn echte moeder Bertha Deryckere en Mélina Dietrich noemt zich adoptiemoeder van een 27 jarige man. Dit laat vermoeden dat zij de overgebleven stabiliserende factor is geweest in het leven van de kinderen van Jean Callens.
Al zal later dan weer blijken dat er een jaar later, op 8 maart 1932, een 'natuurlijk' en later erkend kind wordt geboren dat de naam krijgt Raphaël Abel Naumann. De vijfenvijftig jarige Melina Dietrich kan moeilijk de echte moeder zijn, dus zal Gabriëlle Callens de moeder zijn, net als bij het drie jaar later geboren en gestorven natuurlijk kindje Lucien Callens.
Na de dood van Raphael Callens en de colloquatie van Rachel Callens in Ieper verhuist het gezin Naumann van Croix naar een beluik in Roubaix rue du Fontenoy 87 Cour Moreau 35 (Melina Dietrich, Lucien Naumann en Abel Callens).
Ook Gabrielle Callens staat daar in 1935 gedomicilieerd. Ze krijgt op 4 februari 1935 een 2de 'natuurlijk kind' Lucien Callens. Dit kindje wordt niet officieel erkend en het sterft een dag later in de materniteit. Gezien de gegeven voornaam zal Lucien Naumann allicht de vader zijn. Zij trouwen dan hetzelfde jaar op 2 november 1935.

In dit beluik woonde een tijd vroeger ook op nr 48 Jean Naumann, een van de oudere kinderen van Melina Dietrich (hij trouwde in 1919 met een meisje uit datzelfde beluik) vóór hij later naar Rijsel verhuisde waar hij militair was.

Mélina Dietrich zal daar in Cour Moreau 35 Roubaix de hele 2de wereldoorlog blijven wonen en woont er nog samen met de jongste (pleeg)zoon Abel Callens tot hij huwt in 1946 (nadat hij in 1945 uit Duits krijgsgevangenschap terug komt). Zo staat bij de volkstelling van 1946 Mélina Dietrich er nog ingeschreven met alleen Abel Callens als haar adoptiezoon (fils adoptif). Ik verwachtte hier ook het kindje Raphael Abel Naumann te zien op dit adres, maar dat is er niet (meer?) bij. Nochtans is er geen enkel kind met de naam Naumann gestorven in Roubaix tussen 1932 en 1946. Is het geadopteerd of toch gestorven?

Abel Callens is dan al 35 jaar en huwt met een meisje uit hetzelfde beluik: Raymonde Jean (kousenverkoopster). Raymonde Jean woont er samen met haar zus Olga Jean in bij een oom en tante.
De hoofdgetuige op hun huwelijk is de schoonbroer van Abel: Lucien Naumann.

Al bij al ziet het er naar uit dat Melina Dietrich de stabiliserende factor is geweest in dit vreemd samengesteld gezin.

(De beluiken in Roubaix rue du Fontenoy 87 Cour Moreau 35 zijn nu vervangen door hoogbouw) en we konden er ook geen foto's meer van vinden.


Gabrielle Callens, in 1935 gehuwd met Lucien Nauman, is tijdens de oorlog nog eens vanuit Roubaix aan de deur geweest bij mijn ouders toen die nog in het Kouterstraatje in Kuurne woonden. Mijn vader was niet thuis en mijn moeder zou haar aan de deur afgescheept hebben met 'een paar schoenen', alsof ze kwam bedelen. 

Gabrielle Callens met Lucien Nauman en kinderen Michel Naumann en Daniele (Liagre) NaumannHubert Callens

Gabrielle Callens met Lucien Nauman
en kinderen Michel Naumann en Daniele (Liagre) Naumann

Het tekent de verbeten manier waarop ons moeder probeerde het 'ongewenste verleden' van mijn vaders familie buiten de deur te houden. Mijn vader kende het voorval maar het werd later ook bevestigd door de Daniele Naumann (gehuwd Líagre), de dochter van Gabrielle Callens.

Want na de dood van Rachel Callens kreeg mijn vader via de notaris het adres in handen van zijn toen al hoogbejaarde halfzus. Toen is hij in Roubaix op bezoek geweest en sprak hij zijn halfzus Gabrielle Callens en haar dochter Daniele Naumann. 

Lucien Naumann (1913 - 1976), waarmee Gabriëlle Callens (1905 - 1998) trouwde, was dus de zoon van Mélina Dietrich (1877 - 1949).

 Zij was de dochter van een mijnwerker uit het ijzermijnbekken van Hayange (Moselles) en zij huwde daar ook met de mijnwerker Ferdinand Naumann (1874 - ?), zelf een mijnwerkerszoon.
In Hayange werden hun eerste vier kinderen geboren: Jean Naumann (1898 - 1974), Pierre Naumann (1900 - 1901), Marguerite Naumann (1901 - 1971) en de kort na de geboorte overleden Clemence Naumann (1905).
Vóór WOI verhuisde het gezin naar Roubaix waar dan Lucien Naumann nog werd geboren. Vermoedelijk bleef Ferdinand Naumann echter in Hayange of keerde daar vóór WOI naar terug. Hij is bij geen enkele gebeurtenis, geboorte noch huwelijk, aanwezig. Alle kinderen zullen later in Croix - Roubaix trouwen en er ook in de opgeving blijven wonen.
Mélina Dietrich is allicht de tweede relatie van Jean Callens. Zijn kinderen verbleven na hun verblijf in het weeshuis bij haar. De man van Mélina Dietrich staat later officieel opgegeven als 'disparu'. Melina Dietrich bleef wel de naam Naumann gebruiken.

  Open vragen

De eerste vier kinderen van Bertha Deryckere en Jean Callens hebben een deel van hun jeugd in een weeshuis in Croix of  Roubaix doorgebracht. In 1931 woonden de vier kinderen van Jean Callens, Raphaël, Gabriëlle, Rachel en Abel in Croix - Roubaix maar had Jean Callens zelf daar al vijf jaar verblijfsverbod sinds zijn gevangenisstraf voor moord.
Er was een weeshuis voor meisjes Orphelinat Wallaert Rue d'Hem 86 in Croix, dat de meisjes tewerk stelde in de textielblekerij van Wallaert (Sœurs de la Charité de Saint-Vincent-de-Paul) tot hun 21ste.
Er was ook een weeshuis voor jongens Orphelinat du Sacré Coeur, 117 Rue Pellart in Roubaix.
We weten echter niet zeker of de kinderen Callens in deze weeshuizen zijn opgenomen geweest, maar het is wel waarschijnlijk. Archieven van deze weeshuizen hebben we nog niet gevonden.
 

Deryckere

   De rechtstreekse afstamming Deryckere konden we volgen tot Jeroen Deryckere (1520 - 1557) gehuwd met Katelijne Fariseels. Zij woonden onafgebroken in Harelbeke, waar ook nog grootmoeder Bertha Deryckere werd geboren.

Jean Callens

Jean Callens is de man van wie we onze familienaam kregen in de plaats van Delorge. Hoe meer we over hem te weten komen, hoe meer er zich een beeld van een onverbeterlijke crimineel aftekent.
Hij was de wettige echtgenoot van Bertha Deryckere maar niet onze grootvader. Hij werd in de Handboogstraat in Kortrijk geboren in de herberg van een eenvoudige familie. Zijn moeder Mathilde Daels was de 2de echtgenote van Constant Callens. Ze kreeg in haar vier jaar huwelijk 3 kinderen. Ze stierf op 32 jaar toen Jean één jaar oud was.
Ook de eerste echtgenote Léonie Delay was op 26 jarige leeftijd gestorven en later huwde Constant Callens een 3de maal met Natalie Verhaeghe uit Ardooie.
Jean Callens had een 2 jaar oudere broer Karel Callens die op 19 jarige leeftijd stierf, en een 1 jaar oudere zus Clemence Callens. Zijn zus huwde met Victor Destrebecq, een nazaat uit een Waalse familie van steenkappers uit Basècles.
Zelf was Victor Destrebecq een aannemer met een groot schrijnwerkbedrijf in Kortrijk. Hun zoon Willy Destrebecq had later verschillende bestuursfuncties in patronale organisaties rond bouwbedrijf en schrijnwerk.
De vader van Jean Callens, Constant (Kor) Callens was hoedenmaker en herbergier in de Handboogstraat in Kortrijk en stierf toen Jean Callens twaalf was. Een echt familieleven heeft hij dus wellicht nooit gekend. Toen hij huwde was hij spoorwegarbeider in Kortrijk en later gas-werker, pannenbakkersgast en mijnwerker.
Jean Callens was geboren in 1875 en werd geloot voor het leger in de loting 1894. Hij werd echter wellicht afgekeurd want hij komt verder niet voor in de lijsten van het legerarchief of de militieregisters van 1894. In elk geval, daar hij eind 1903 huwde was hij toen al vrij van legerdienst. Ook voor WOI kon hij niet meer opgeroepen worden daar de oudste klasse die werd opgeroepen die van 1899 was.

Clemence Callens

Clemence Callens de zus van Jean Callens

Hij werkte afwisselend als spoorwegarbeider, gas-werkman en pannenbakkersgast in Kortrijk tot hij in Hénin-Liétard Frankrijk in de koolmijnen ging werken als gewoon mijnwerker en als dagloner.
Dit staat wel erg in contrast met wat we als kind thuis te horen kregen. Daar werd verteld dat hij een welgestelde ondernemer was uit het Harelbeekse of iets dergelijks, die ons grootmoeder, die zogenaamd bij hen diende, had misbruikt zodat ze er mee moest trouwen.

Het vraagt wat puzelwerk om de link te begrijpen tussen een straatarme, aan lager wal geraakte Jean Callens en een zogenaamd 'welgestelde afkomst'.
Jean Callens had helemaal geen ouders meer toen hij Bertha leerde kennen, hij had alleen nog een stiefmoeder en een gehuwde zus.
Na de dood van zijn broer Charles was zijn één jaar oudere zus Clemence Callens het enige levende familielid van Jean Callens.

Zij huwde wel met een succesvolle ondernemer Victor Destrebecq.
De zoon van Clemence Callens, Willy Destrebecq die ongeveer de leeftijd van mijn vader had, was de Beheerder-Schatbewaarder van de Kamer der Bouwbedrijven Kortrijk en Ondervoorzitter van de Afdeling Timmer- en Schrijnwerk, Kortrijk, beheerder van N.A.V.A.S.T. en van verschillende patronale organisaties.

Reclame uit 1899 van bedrijf Victor Destrebecq

Reclame uit 1899 van bedrijf Victor Destrebecq

De schoonbroer van Jean Callens, Victor Destrebecq, had een gekend schrijnwerk- en aannemersbedrijf waarvoor veel advertenties terug te vinden zijn in de Kortrijkse dagbladen van voor WOI.

(Wat het dichtst bij het verhaal dat bij ons thuis werd verteld zou kunnen komen, is ook dat Bertha Deryckere werkte of diende in het bedrijf of de familie van Victor Destrebecq en Clemence Callens en dat ze daar Jean Callens als 'broer van' leerde kennen. Zij was bij haar huwelijk in elk geval als 'dienstmeid' gedomicilieerd in Kortrijk en niet meer bij haar moeder in Waregem (haar vader stierf enkele maanden eerder). 

Gazette Van Kortrijk  12-11-1903

Gazette Van Kortrijk 12-11-1903

Gazette Van Kortrijk 03-12-1903

Gazette Van Kortrijk 03-12-1903

In 1904, een jaar na het huwelijk van Jean Callens en Bertha Deryckere, is er een grote brand geweest in de schrijnwerkerij van Victor Destrebecq maar we weten niet wat dit voor het bedrijf verder betekende.

De stamboom van Jean Callens hebben we zo goed mogelijk mee uitgewerkt. Hij mag dan geen echte familie zijn, hij is wel de vader van vier tantes en nonkels en hun nakomelingen in Roubaix.
Hoewel de geruchten die we van ons vader hoorden over misbruik of incest niet feitelijk gestaafd zijn, blijft het wel een vermoeden dat het afnemen van al zijn rechten in 1932 als ouder (zowel voor zijn eigen volwassen kinderen als die van Julien Delorge) door de rechtbank in Kortrijk en misschien ook het plaatsen van zijn jongste dochter in 1931 in Ieper, daar iets mee te maken hebben.
Uit het krantenartikel van zijn aanhouding in 1926 in Roubaix komen we wel te weten dat er een resem aan misdaden en veroordelingen voorafgingen aan die ontzetting uit de ouderlijke macht. (zie verder bij Open vragen).

Over zijn verder leven na WOI weten we nog weinig maar wel dat hij een relatie kreeg in Croix met Mélina Dietrich en de kinderen bij haar (en wellicht hun) inwoonden na hun weeshuistijd. Jean Callens woonde daar allicht clandestien wegens zijn verblijfsverbod. Hij ontbrak in elk geval op de lijst van de volkstelling in 1931 op dit adres.

Of hij echt niet de vader kon zijn van ons vader Hubert Callens waren we aanvankelijk niet absoluut zeker.
De naamgeving Hubert aan mijn vader en als tweede naam Julien waren natuurlijk sterke vermoedens. Ook nonkel André kreeg Julien als 3de naam en het jongste broertje van mijn vader heette Juliaan. (Juliaan Callens stief op 7 jaar, toen mijn vader 17 jaar was. Het overlijden van zijn jongste broertje maakte veel indruk op mijn vader).

Ondertussen is de laatste twijfel over dat vaderschap natuurlijk weggenomen door DNA-analyses. En mocht daarbovenop een mannelijke nakomeling van Abel Callens zijn DNA laten onderzoeken en vergelijken met bv mijn DNA (Haplogroep vaderlijn: R-U106/R-DF98 ) dan zou het daar dus ook van afwijken.
Een grootste zekerheid die we zochten was dat een genetische verwantschap opdook langs de afstammingslijn Delorge. Zo'n DNA-afstammingslijn was al opgedoken voor de grootouders Baert, Delporte en Deryckere. Het was dus zeer waarschijnlijk dat zoiets ook voor Delorge ooit opdook. En ondertussen is dat dus ook meermaals gebeurd via de grootouders van Julien Delorge. (Zie o.a. 15de en 16de DNA verwantschap).
Later iets meer over DNA.
Wat de haplogroep betreft van mijn Y-DNA: dat is dus R-U106 (R-DF98). Ik werd er door genetici van Philgene op gewezen dat de haplogroep van het Y-chomosoom van de stamboom Callens in grote meerderheid de zeldzame haplogroep Q is die slechts bij 0,5% van de mannelijke populatie in de Benelux en Frankrijk voor komt. We mogen dus zo langzamerhand voor zeker aannemen dat mijn Y-haplogroep R-U106 (R-DF98) die is van de korte stamboom Delorge en teruggaat op de onbekende verwekker van het natuurlijk kind Hubert Delorge bij Louise Delorge in 1854.
Het is niet waarschijnlijk dat we die betovergrootvader ooit kunnen aanwijzen na meer dan 170 jaar, maar het is met wat geluk niet onmogelijk. De Y-haplogroep R-U106 (R-DF98) zal geen leidraad kunnen zijn vermits die zeer algemeen is, al is de subclade R-DF98 wat specifieker. Maar een deel van de stamboom is ondertussen met DNA matches geschraagd. Er zijn ook een aantal DNA-matches die zeer sterk en betrouwbaar zijn maar geen aanknopingspunten vinden in de stamboom. Zelf deel ik ongeveer nog  6,25 % DNA met die onbekende verwekker + mijn Y-chromosoom. Er zijn dus 15 andere voorouders met wie ik ongeveer evenveel DNA deel. Dat wil zeggen dat we alle volgende lijnen volledig in kaart moeten brengen: Delorge, Bruggeman, Verhelle, Deryckere, Malfait, Himpe, Polliet, Delporte, Holvoet, Piepers, Deleu, Baert, Defren, Eeckhout en Lecompte. Wie weet. 

  Open vragen

Hoe het leven van Jean Callens er na de breuk met ons grootmoeder heeft uitgezien is grotendeels een raadsel. We hebben vooralsnog geen idee hoe zijn relatie verder met zijn kinderen was al zijn er al duidelijke aanwijzingen. Toen zijn vier kinderen na hun verblijf in een weeshuis in Roubaix bleven wonen, had hij op dat moment reeds sinds 1926 een verblijfsverbod opgelegd gekregen en had hij reeds enkele jaren in de gevangenis doorgebracht voor moord (waar we nog niets over weten).
Vermits hij in Croix een relatie had met de Mélina Dietrich, was hij toch clandestien in Frankrijk en woonden de kinderen allicht korte tijd bij hem. Bij de volkstelling van 1931 ontbreekt hij wel op dit adres Rue de la Mackellerie 292 in Croix, dus officieel verbleef hij nooit meer in Frankrijk. Mélina Dietrich, Lucien Naumann, Raphaël Callens en Abel Callens staan er wel samen ingeschreven.
In begin 1932 verloor Jean Callens ook nog alle ouderlijke rechten voor alle kinderen hoewel ze allemaal al meerderjarig waren.
Wanneer en in welke omstandigheden hij is gestorven weten we ook niet. Mélina Dietrich stierf in 1949. Wanneer haar man Ferdinand Naumann gestorven is weten we ook nog niet, alleen dat hij officieel verdwenen was.

We hebben wel een krantenartikel uit 1926 (zie verder) dat heel wat nieuwe vragen op roept over het gedrag van Jean Callens en de reden waarom hij verder alleen clandestien in Frankrijk kon verblijven.

Als we dachten een enigszins consistent beeld te hebben van wat er zich na de weeshuistijd van de kinderen Callens had afgespeeld, duikt er opnieuw iets onverwachts op:
Op 8 maart 1932 (het jaar na de dood van Raphaël Callens en de collocatie van Rachel Callens) wordt in Croix een natuurlijk kind geboren dat de naam Raphaël Abel Naumann krijgt en een maand later op 2 april 1932 wordt erkend. Een tweede natuurlijk kind wordt geboren op 5 februari 1935, Lucien Callens dat echter dezelfde dag sterft in het moederhuis van Roubaix. In beide gevallen is Gabrielle Callens de moeder en wellicht Lucien Naumann de vader. Zij huwen dan op 2 november 1935.
 

"Journal de Roubaix" du 21 avril 1926

Un triste individu
M. Malot commissaire de police du 3me arrondissement a fait transfèrer à la maison d'arrêt de Lille un journalier, Jean Callens, 52 ans sans domicile fixe, sous l' inculpation d' atteutaux aux moeurs. Cet individu est de plus coupable d’ infraction à un arrêté d’ interdiction de séjour pris contre lui à la suite d' une condamnation à cinq ans de réclusion pour meurtre. 

Journal de Roubaix 21 april 1926

L' Egalité de Roubaix - Tourcoing 26 maart 1931

Callens

   De stamboom Callens konden we maar volgen tot half 1700 met Jean Callens gehuwd met Marie-Rose Greniers. Zij woonden toen allicht in Sint Denijs bij Zwevegem.

Hénin-Liétard

Henin rue Drocourt

Henin-Liétard rue Drocourt

Hénin-Liétard Frankrijk was een mysterieus begrip bij ons thuis. Het was de plaats waar ons vader geboren was, wisten we uit het trouwboekje van ons ouders. In 1913, dus niet op de vlucht voor WOI.

Naast die geboorteplaats stond iets geschreven in potlood maar dat was altijd afgeplakt. Een vreemd geheim. Het had iets te maken, werd ons gezegd, met het vernietigd doopregister van Hénin-Liétard. Verbrand toen de kerk daar op het einde van de oorlog werd opgeblazen door de wegtrekkende Duitsers en uitbrandde. Dat is in elk geval correct.  

Mijn ouders, Hubert Callens en Gabrielle Delporte hadden moeite om een katholiek huwelijk te sluiten in 1937 wegens het ontbreken van die doopakte van mijn vader. Zo werd ons verteld althans, maar dit verklaarde niet de geheimzinnigheid rond het afgedekte bijgeschreven zinnetje. Als we later het zinnetje vrij maakten bleek het gewoon een Latijnse bevestiging van het doopsel van Hubert Callens. Was dat een leugentje door de pastoor om bestwil omdat er misschien helemaal geen doopsel was geweest in Hénin-Liétard in 1913? Waarom anders afgedekt? Of wellicht paste het in de krampachtige poging om de familiegeschiedenis van ons vader Hubert Callens te verdoezelen? Hadden ze misschien moeilijkheden voor de ouderlijke toestemming voor hun huwelijk? Toen moesten beide ouders nog tekenen voor akkoord. En wie moest er als vader tekenen in dit geval? Er stond op de kopie van zijn geboorteakte wellicht ook een nota over het vonnis tegen Jean Callens? Dat was namelijk zo toen Raymonde Jean negen jaar later een geboorteuittreksel ging ophalen in Hénin-Liétard voor haar huwelijk met Abel Callens. Ondertussen vonden we de opmerking uit 1932 over de ontzetting uit de vaderlijke macht van Jean Callens op de geboorteaktes van Gabrielle, Rachel, Abel en Hubert Callens. Zowel in Frankrijk als in België. Misschien vreesde ons moeder ten onrechte dat de afgedekte Latijnse tekst iets te maken had met die strafzaak tegen Jean Callens.

Mines de Drocourt Hénin-Liétard

Mines de Drocourt Hénin-Liétard

Aanvankelijk dachten we dat Julien Delorge zoals veel Belgen omwille van het werk in de mijnen naar Hénin-Liétard was getrokken. Hij dook volgens een krantenartikel op in de mijnwerkerswijk in 1907. Hij was aangever van de mijnwerkerszoon Abel Callens in 1911 en dat samen met een mijnwerker Adolf Schaek. Daar benoemen ze hem als 'chauffeur' wat hier vuurstoker betekent. Dat is trouwens hetzelfde beroep dat staat aangeven bij zijn huwelijksaankondiging met Elisa Huysentruyt: vuurstoker. Wellicht stookte hij de ovens voor de stoommachines.
Vóór zijn legerdienst was hij ook al mijnwerker geweest.

Lancierskazerne Brugge (voormalig Theresianenklooster), waar Julien Delorge tijdens zijn 2de periode in het leger gekazerneerd werd

Lancierskazerne Brugge (voormalig Theresianenklooster),
waar Julien Delorge tijdens zijn 2de periode in het leger gekazerneerd werd

Na de loting van februari 1905 is Julien Delorge tot 9 maart 1907 in legerdienst geweest. Een jaar later, op 18 maart 1908 gaat hij opnieuw in het leger en bij de aangifte van zijn overleden halfzusje op 12 januari 1909 staat hij dus nog opgetekend als soldaat, gekazerneerd in de Lancierskazerne van Brugge. Hij zwaait af op 9 maart 1909.
Daar hij de vader is van ons vader Hubert Callens moet hij ook in 1912 in Hénin-Liétard zijn geweest. Pas met de Belgische mobilisatie op 31 juli 1914 moet hij zeker terug in België zijn.
Een vraag hierbij is: hoe lang duurde de dienstplicht dan wel voor een ingelote in 1905 en wat hield zo'n legerdienst in. Wel, de opleiding zelf na de loting in de kazerne duurde een jaar voor een soldij van 0.29 Bef/dag. Met aftrek kosten was dat 1 Bef/week. Daar kon je geen gezin van onderhouden. 

Daarna volgden regelmatig oproepen voor oefeningen en moest men volledig beschikbaar blijven maar niet in de kazerne zijn. Men mocht in die periode als gewone soldaat wel niet trouwen. Aanvankelijk dachten we dat dit de reden was dat zijn aangekondigd huwelijk met Elisa Huysentruyt in 1907 niet kon doorgaan? Maar later bleek dat hij al op 9 maart 1907 was afgezwaaid.
Een jaar later, op 18 maart 1908, gaat hij opnieuw het leger in en uit die overlijdensakte van zijn halfzusje van 12 januari 1909 weten we dat hij ook in 1909 nog een tijdje soldaat was en dat tot 9 maart 1909.
Als we alles samen leggen ziet het er naar uit dat Julien Delorge afwisselend in Brugge, Kortrijk en Hénin-Liétard verbleef. Vóór zijn legerdienst werkte hij als mijnwerker; na zijn legerdienst werkte hij als vuurstoker in Hénin-Liétard en ook opnieuw na zijn 2de legerperiode tot hij gemobiliseerd werd door de oorlogsdreiging op 2 augustus 1914.
Ondertussen vonden we ook het inschrijvingsformulier militieplichtigen van Julien Delorge (militieregister) zevende militiekanton (Kortrijk) militiejaar 1905. Daarin wat nieuwe informatie. 

Amsterdamspoortje

Amsterdams poortje Kortrijk

Amsterdams poortje Kortrijk

Mijn grootvader Julien Delorge woonde op het eind van zijn leven in het zeer armoedig Amsterdamspoortje. Dat is waar ik als 6 jarige mee op bezoek ben geweest bij hem en zijn toenmalige vrouw Elisa Huysentruyt. Een klein huisje in een beluikje aan Sin-Jansput Overleie in Kortrijk.

Mijn hele middelbaar aan het Sint Amandscollege had ik op de bus gewacht precies aan de ingang van dat beluikje zonder ooit binnen te stappen of het te herkennen. Een donkere doorgang tussen een bakkerij en een fruitwinkel. Toen ik dat uiteindelijk toch eens deed sloeg de herkenning me met verbazing. Hier hadden we gespeeld, ik herinnerde mij de zware ijzeren poort achteraan waarmee we te veel lawaai maakten voor de toen al zieke Elisa Huysentruyt. Ik herinnerde me flarden gesprekken van de buurvrouwen over hun gehandicapte kinderen. Het gemeenschappelijk toilet voor alle huisjes samen.

Julien Delorge en Elisa Huysentruyt waren toen al 10 jaar dood zonder dat er ooit iets over was gerept thuis, wellicht zeer kort na ons bezoek.

Elisa Huysentruyt

Pas 1945 Elisa Huysentruyt onder de Duitse bezetting in Frankrijk, gevonden in de archieven.

Pas 1942

Een vreemde dood op 4 januari 1956 omdat ze beiden op diezelfde dag stierven.
Pas veel later kwamen we te weten dat Elisa Huysentruyt dezelfde vrouw was waar de jonge Julien Delorge mee wou trouwen in 1907 toen zij twintig was.
Hierboven de Franse vreemdelingenpassen van Elisa Huysentruyt wonende in Armentiers onder de Duitse bezetting in de 2de WO. Uit de nota op deze passen leren we dat ze kinderen hadden die Frans staatsburger waren geworden. Die kinderen konden we alsnog niet achterhalen. Voor Alphons Maenhout vonden we ook geen oorlogspas; misschien was hij dan ook Frans staatsburger geworden.
Na de dood van haar man Alphons Maenhout in Rijsel maart 1950 is Elisa uit Frankrijk terug gekomen en reeds op 3 februari 1951 gehuwd met mijn grootvader Julien Delorge. Ze waren nog vijf jaar samen. 

Het Newfoundland Memorial in Kortrijk

Het Newfoundland Memorial in Kortrijk

Amsterdamspoortje is niet de plaats waar mijn vader opgroeide. Dat was op verschillende plaatsen in Kortrijk maar uiteindelijk langs de Gentse steenweg, toen Gentsche Kalsyde genoemd.

Daar liet hij zich als kind meevoeren hangend aan de tram en speelde rond en op het Newfoundland Memorial, een Canadees oorlogsmonument uit 1924 (een grote bronzen kariboe hoog op rotsblokken en toen nog omringd door een jong bos van Canadapopulieren) pal op de grens met Harelbeke. 

Beenhouwerij Hubert Callens

Goedgekeurde bouwaanvraag beenhouwerij Hubert Callens uit de archieven van Harelbeke

De verstandhouding tussen mijn vader Hubert Callens en zijn vader Julien Delorge is nooit goed geweest. Op de vraag naar het waarom daarvoor antwoordde mijn vader altijd ontwijkend. Wat we weten is dat zijn vader, toen hij 20 jaar was, zorgde voor een beenhouwerij waar hij als vroegere beenhouwersgast zelfstandig kon beginnen als slager.
Op 24 februari 1933 verkreeg Julien Delorge de vergunning tot het bouwen van een woonhuis/beenhouwerij aan de Kortrijksesteenweg in Harelbeke. Julien Delorge hielp mee om het vlees naar de klanten te brengen maar het geld kwam soms niet terug volgens mijn vader en zo mislukte die beenhouwerij, ook al door de economische crisis van de jaren dertig. In 1935 was het gezin in elk geval gedomicilieerd op dit adres.

Julien Delorge in 1946 bij het huwelijk van nonkel André Callens.

Julien Delorge in 1946 bij het huwelijk van nonkel André Callens. Bertha Deryckere was toen een jaar overleden.

Mijn vader klaagde ook dat zijn vader altijd maar verhuisde binnen Kortrijk en zelfs vaak sprak om weer naar Frankrijk te verhuizen. De foto van Julien Delorge en zijn zonen zou genomen zijn toen ze in een wijk achter de Pieter Tacklaan in Kortrijk woonden. Een wijk die werd plat gebombardeerd bij de bombardementen op Kortrijk in WOII. Volgens mijn vader was Julien Delorge wel een handige klusjesman en allicht heeft hij de slagerij van mijn vader grotendeels zelf gebouwd.

Mijn vader bokste ook als jonge man, daarin bijgestaan door zijn toenmalig lief. Dat lief hield nauwgezet alle boksprestaties van mijn vader bij in een boekje en ging ook mee naar alle boksmatches. Dat meisje is echter aan tuberculose overleden. Mijn moeder had het niet zo voor dat boksen en hij is daar dan vóór zijn legerdienst mee gestopt. Hij is zich wel zijn hele leven een bokser blijven voelen.

grootmoeder Celina Baert

grootmoeder Celina Baert

Grootmoeder Celina Baert

De kleurrijkste figuur uit de familie, die zoveel jaren na haar dood nog steeds vaak de gesprekken opfleurt, is ongetwijfeld meter Celina. Zij woonde met haar man Oscar Delporte in het Kouterstraatje in Kuurne, waar ook mijn ouders na hun huwelijk in 1937, vijftien jaar inwoonden in het piepkleine rijhuisje.

Na de dood van peter Oscar kwam ze bij ons in Wevelgem wonen. Dat werd dan haar uitvalsbasis naar Bavikhove, Heule, Bissegem, Kuurne, Harelbeke, Stategem, Lauwe, Beveren-Leie, De Panne enz. waar ook familie woonde bij wie ze dacht gemist te worden of waar haar hulp gevraagd werd. Overal had ze een logeerbed staan.
Meter Celina had het zeer uitgesproken voor of tegen iemand. En dat las je haast onmiddellijk van haar gezicht af. Dat oordeel was wel voor het leven. Kinderen hielden erg van haar en omgekeerd.



Meter Celina maakte makkelijk contact met iedereen en had een uitgesproken persoonlijkheid. Toen ze in Wevelgem kwam wonen kende ze onmiddellijk het hele dorp en iedereen kende haar.

Ze had ook kleine uitgesproken gewoontes en voorkeuren die ons als kind opvielen: zo at zij makreel als iedereen haring at. Of ze hield van pompelmoes die ze met een hard suikerklontje leeg zoog. Oude kaas. Een fles advocaat in haar kleerkast, die wel meer schatten verborg zoals een groot pak Block fondant chocolade. 

Celina Baert was de dochter van Petrus Baert en Adelaïde Eeckhout.
Een leuke ontdekking was dat de grootvader van Petrus Baert soldaat was in het leger van Napoleon. Silvester Baert was 'Chasseur' in het 27e Regt infanterie de Ligne 5e Bon, 1e Cie. Hij overleed in 1810 in het militair hospitaal in Gent, aan zijn verwondingen wellicht opgelopen bij een veldslag in Spanje of Duitsland eind 1809. Hij kwam uit een gezin van thuiswevers. In Ingelmunster werden veel jonge mannen opgeëist voor het Franse leger en daartegen ontstond de boerenkrijg die op 28 oktober 1798 in Ingelmunster werd neergeslagen.

Celina was de 12de uit een gezin van 13 kinderen. Als jongste meisje uit een groot gezin met heel wat broers was ze een 'felle', en daar was ze fier op. Ze leerde ons nogal wat kinderrijmpjes waarin ze zelf de hoofdrol had:

"Selintje kocht een kindje, 't was te groat, ze stak het dwoad, 't was te kleine ze stak het oaljeine, 't was van passe, ze stak het in de beste puppekasse'.

"Baere slipt u skoare, slipt u mes, tegen dat Kuurne kermesse es".

Ze werd als kind op school ook aangesproken als wittekop, waarop ze haar blonde haar, zonder dat haar ouders het zagen inwreef met schoensmeer en zo naar school ging.
Toen ze als jong meisje bij de boer moest haar werken kreeg ze 's middags brood met smout en spek, terwijl de boeren hun brood met boter en hesp aten. Daarop ging ze in staking en zei ze thuis dat ze niet werkte voor een boterham met smout.

Meter Celina tijdens de vakantiemaanden met de kleinkinderen in De Panne

Meter Celina tijdens de vakantiemaanden met de kleinkinderen in De Panne

Zelf herinner ik me nog dat ze ging schoonmaken in 'den bank' in Kuurne. Daar hadden ze een grote ommuurde tuin waar ik ondertussen speelde.
Ze ging ook schoonmaken in de gemeenteschool van Kuurne. Daar was ze erom bekend dat ze telkens de 'ezelsbank' de klas uit sleurde omdat ze dat onrechtvaardig vond. Ze kraakte ook alle stokken waarmee sommige onderwijzers straffen uitdeelden.

Later trok ze jaarlijks met al haar kleinkinderen de hele zomervakantie naar De Panne in een stel oude tramwagons (eigendom van een koloniale zus van nonkel Roger Six). De kinderen speelden in de duinen van de Oosthoek en zij maakte eten klaar op een klein 'buizestoofje'. Er was geen elektriciteit dus werd er verlicht met een kinkee (olielamp).

Rachet Delporte Celina Baert Gabriel Delporte op het koerke van het huisje in de Kouterstraat in Kuurne

Rachet Delporte Celina Baert Gabriel Delporte
op het koerke van het huisje in de Kouterstraat in Kuurne

Meter Celina Baert was 18 jaar toen ze met de 25 jarige Oscar Delporte trouwde. Hun eerste kindje, genoemd naar haar lievelingsbroer Joël, stierf kort na de geboorte. Het jaar daarop werd mijn moeder Gabrielle Delporte geboren en 2,5 jaar later tante Rachel Delporte.

Uit het gezin Baert kende ik verder alleen tante Marie, tante Leontine en nonkel Joël.

tante Marie Baert

tante Marie Baert

Tante Marie Baert was de eerstgeborene van een tweeling. Zij waren de laatste van het gezin Baert die in de Duikerstraat Ingelmunster, de bakermat van de Baert's, werden geboren. Daarna verhuisde het gezin naar het Kouterstraatje in Kuurne.

Haar tweelingzusje Silvia stierf al na 6 maand. Dat bracht verwarring bij het uitpluizen van de stamboom omdat tante Marie een paar keer de naam van haar zusje aannam bij belangrijke gebeurtenissen zoals bij haar eerste huwelijk met Kamiel Vanluchene.

Wij kenden alleen haar tweede man nonkel Achiel Lecluyse. 'Kleuze' zoals meter Celina haar appreciatie met haar mondhoeken naar beneden uitsprak.

Zij hadden een kruidenierswinkeltje in het Kouterstraatje waarvan ik me vooral de reuzenbokalen snoep herinner en de kast met nieuwe klompen. Achter het huis, waar de trap naar de duivenzolder stond, was een waterput. Daar, als je goed keek, zag je 'Kalle met den haak' zitten. Kwam je te dicht, dan sloeg ze haar haak uit en trok je het water in. Hoe vaak heb ik niet zitten turen in dat streepje water.

Kouterstraatje Kuurne met vooraan Lien Callens 1941 Links het winkeltje van tante Marie en nonkel Achiel

Kouterstraatje Kuurne met vooraan Lien Callens 1941. Links het winkeltje van tante Marie en nonkel Achiel

Zij woonden in het ouderlijk huis van de familie Baert toen die in Kuurne kwamen wonen vanuit Ingelmunster, slechts enkele huizen verder in hetzelfde straatje waar meter Celina en peter Oscar woonden.

Als kind vond ik het heerlijk bij nonkel Achiel. Hij hielp me een auto bouwen van een sinaasappelkistje en gaf me het gevoel dat ik dat helemaal alleen had gedaan, wielen en al. Ik kreeg vers geplukte aalbessen, met veel te veel bloemsuiker. En zijn mopjes over hoe hij als duivenmelker duiven molk waren zelfs voor een zesjarige een beetje flauw (Hij hield de duif boven de koolbak en liet met zijn andere hand een duivenstrontje vallen).

Achiel Lecluyse was oudstrijder in de 1ste wereldoorlog samen met zijn jongste broer Henri. Zijn broer sneuvelde in 1915 in Noordschote.

Zittend overgrootmoeder Adelaïde Eeckhout Staande rechts nonkel Achiel en tante Marie Links staande vooraan meter Celina, derde van links vooraan tante Leontine, vierde van links vooraan tante Yvonne en haar man nonkel Joël erachter.

Zittend overgrootmoeder Adelaïde Eeckhout
Staande rechts nonkel Achiel en tante Marie
Links staande vooraan meter Celina, derde van links vooraan tante Leontine,
vierde van links vooraan tante Yvonne en haar man nonkel Joël erachter.

Tante Leontine Baert kwam vanuit Moeskroen vaak bij ons logeren.
Zij was met haar man naar de Risquons-Tout in Moeskroen verhuisd en woonde toen in bij haar dochter Rachel, haar Franse man Stélande en hun dochter Nadia.

Ook tante Leontine hadden wij graag en ze leek erg op meter Celina. 

Nonkel Joël en tante Yvonne voor hun winkeltje in Heule

Nonkel Joël en tante Yvonne voor hun winkeltje in Heule

Nonkel Joël Baert was de jongste. Hij had een hemden- en lingeriewinkel in Heule maar was vooral een marktkramer met korsetten en bh's.

In 1963, toen ik 14 jaar werd, sprong ik met de fiets na de laatste schooldag, even binnen in Heule bij nonkel Joël. We wandelden zijn moestuin in en ik weet nog zo goed dat hij zei: "En nu je veertien bent dan ga je toch gaan werken?". Ik hoorde het in Keulen donderen, voor iemand van mijn generatie kwam het niet meer in je op om op veertien te stoppen met studeren. Zijn vader Petrus Baert was nog volledig analfabeet en kon zijn naam niet schrijven.

Zijn vrouw tante Yvonne Bouckaert droeg de broek in huis en deed alle klussen. Zij maakte grote schilderijen die ik me herinner als in een naïeve stijl uitgewerkte ingewikkelde landschappen met veel figuurtjes. De schilderijen waren overal in hun huis opgehangen en er liep telkens een tapijtlopertje tot voor elk schilderij.
Zij hadden één zoon, Willy Baert gehuwd met Mia Goethals.

Hulstestraat 169 Kuurne (1932) Odilon Baert links en in het midden achteraan zijn vrouw Alice Marvillier

Hulstestraat 169 Kuurne (1932)
Odilon Baert links en in het midden achteraan zijn vrouw Alice Marvillier

Jules Baert (1875 - 1964) was een oudere broer van mijn grootmoeder Celina Baert die later op de Abeelhoek woonde in Kuurne bij zijn dochter Germaine Baert en haar man, schoenmaker Cyriel Vansteenkiste.

Odilon Baert, een zoon van Jules, woonde met zijn gezin in de Hulstestraat 169 in Kuurne. Een kleinzoon van Odilon, Christ Devos, bezorgde ons veel informatie. 

coöperatieve brouwerij Flandria met Sylveer Baert midden achteraan.

coöperatieve brouwerij Flandria met Sylveer Baert midden achteraan.

Hij zelf had nog vage herinneringen aan zijn overgrootvader als hij er op bezoek ging met zijn grootvader Odilon.

In het Kouterstraatje woonde naast tante Marie Baert, in het laatste huisje van de rij, ook nog een andere zoon van Jules Baert: Sylveer Baert. Die werkte, evenals zijn broer Odilon, in het vlas en later in de coöperatieve brouwerij Flandria.

Een dochter van Jules Baert was dus Germaine Baert. Zij was gehuwd met Cyriel Vansteenkiste. Hij maakte schoenen en toen hij stierf in 1967 bracht meter Celina een paar onverkochte schoenen voor mij mee. Toen ik die voor het eerst droeg in het college, vielen beide zolen ervan af en moest ik op blote voeten naar huis. Waren ze nog niet afgewerkt, waren het probeerschoenen uit karton of hadden ze te lang op het schap gestaan? 

Denise Baert en Silvere Bilcke bij hun afreis naar Canada

Denise Baert en Silvere Bilcke bij hun afreis naar Canada

Albin-Gustaf Baert (1878 - 1956) is de 3de broer van meter Celina Baert. Hij was gehuwd met Marie Therese Sabbe. In de laatste dagen van Wereldoorlog I, op 17 oktober 1918, wordt hun huis in Kuurne gebombardeerd en sterft Marie Therese Sabbe (1880 - 1918), samen met hun jongste zoontje Camiel Baert (1912 - 1918).

Naast mijn ouders Hubert Callens en Gabrielle Delporte woonde in het Kouterstraatje in Kuurne hun oudste zoon Odilon Baert (1901 - ).
Hij had een dochter Denise Baert (1938 - 2020) die is uitgeweken samen met haar man Silvere Bilcke uit Werken naar Rockwood, Ontario, Canada, waar ze een tabakboerderij runden. (De vader van Silvere was vroeg gestorven en het hele gezin Bilcke uit Werken week uit naar Canada).

Met haar zoon Rob Bilcke dook er een DNA-match op via 23andMe die ons toe liet om ook deze Canadese tak van de familie Baert te koppelen in de stamboom. Denise Baert stichtte met haar man Silvere Bilcke dus een grote Canadese tak. Bij de condoleances wezen verschillende Canadezen op haar 'leuk accent' dat ze blijkbaar aan Kuurne overhield.

Baert

   De rechtstreekse afstamming Baert konden we volgen tot begin 1600 met Adrianus Baert gehuwd met Catharina De Boudt. Zij woonden onafgebroken in Ingelmunster, waar ook nog de meeste broers en zusters van grootmoeder Celina Baert geboren zijn.
 Grootvader Oscar Delporte


Grootvader Oscar Delporte

Grootvader Oscar Delporte

Peter Oscar Delporte was de zesde uit een gezin van 10 kinderen. Een echte Kuurnse familie. Kuurnse ezels zou meter Celina zeggen.

Zijn vader Victor Delporte was 'kloefkapper', klompenmaker dus en schoenmaker. Zijn moeder was zoals zowat alle vrouwen in Kuurne, 'spellewerkster' of kantklosster. Broers of zusters Delporte van peter Oscar heb ik zelf nooit gekend.

Hoewel ik pas zes was toen hij stierf, heb ik toch veel herinneringen aan peter Oscar Delporte zelf. Als we op zijn schoot zaten kon hij op zijn uurwerk, dat via een ketting aan zijn vest hing, eindeloos luikjes openplooien. Hij beloofde me dat magisch uurwerk ook als ik volwassen zou zijn. Later ontdekte ik dat ik niet de enige begenadigde was voor dat uurwerk. Toen we het uiteindelijk via meter Celina alsnog kregen was het zowel kapot als zijn magie verloren.

Op zondag na de mis deed peter Oscar zijn paternoster soms rond zijn hals om ons aan het lachten te maken. Als ik naar de bebaarde man op een zwarte medaillon / bas-relief aan de muur in de beste kamer vroeg, zei hij steevast 'Ah dien ouden dronkaard'. Later bleek dat Peter Benoit te zijn, de Harelbeekse componist.

Oscar Delporte werkte in het vlas. Zo ging hij in Frankrijk vlas slijten. Als hij thuis kwam, zo herinnert mijn broer zich dat, zaten zijn handen vol diepe kloven die hij met windels moest afdekken.

Peter Oscar was reeds jong ziekelijk, 'waterfleuris' werd gezegd. Hij draineerde zijn longen via een lang buisje en een zwart bakelieten afsluitkraantje. Dit dacht ik hem althans als 5-6-jarig kind te zien doen. Dit wordt door de anderen betwist maar die herinnering lijkt me scherp al weet ik natuurlijk niet wat het medisch in hield.

Correctie van mijn broer:
"Peter Oscar Delporte had helemaal geen longprobleem maar was incontinent. Toen was de oplossing: ’s nachts slapen op “dweils” en overdag een rubberen opvangsysteem dragen met een afvoer verborgen in de broekspijp met onderaan een kraantje om de urine aan het putje op de koer te laten weglopen. Vandaar meter Celina’s gezegde: niemand heeft in zijn leven meer piesdoeken en/of dweils gewassen als ik."

Peter Oscar Delporte stierf eind augustus 1955. In die grote vakantie logeerde ik nog een hele tijd bij peter en meter in Kuurne. Peter die me meenam naar de viswinkel, tevens café. Peter die gerookte haring at op een krant op de buizenstoof. Het groene spuwbakje onder de buizenstoof (dat bij nonkel Achiel was paarsbruin). De 3 medailles in een kadertje (gedecoreerd waarvoor? Peter was dacht ik geen soldaat geweest). Met peter naar de trainingen van het voetbal (waar nu de ezelsfeesten plaats vinden). Van de trainer weet ik nog de naam: Versyp (wellicht was dat niet de echte naam van de Kuurnse trainer, maar werd dat door de supporters geroepen omdat er toen een bekende en vaak besproken trainer Louis Versyp was bij Cercle Brugge). Iets verder werden aardappelen gerooid en daar hielpen we de boer aardappelen rapen met een 10-tal kinderen in ruil voor een ijsje (akkerland waar nu een tehuis voor Bijzondere Jeugdzorg staat). Met de kinderen van de buren (Adamkes?) gingen we kikkervisjes vangen in de omliggende beken en brachten ze thuis in lege smeerkaasdoosjes. We plukten onrijpe perziken in de tuin en logen tevergeefs dat die afgevallen waren, tot groot plezier van het bezoek, Jeanne Liem en een zekere Therese die een eind verder in een zijstraat woonde. De later geoogste perziken kwamen terecht in een fruitbakje naast het trapluik om naar de 'bovenverdieping' te gaan. Die bovenverdieping was niet meer dan een door mijn vader met karton afgetimmerd zolderkamertje en één betere kamer die ooit van mijn ouders was. Daarboven stond in de nok het spellewerkkussen. Er was ook een voute, en daar sliepen mijn grootouders. Daar stierf ook mijn grootvader Oscar en daar werd hij ook opgebaard: twee kaarsen, een kruis, een wijwaterbakje met een palmtakje waarmee we peter moesten zegenen
(en een luciferdoosje onder zijn kin herinnert mijn oudste zus zich). Zijn begrafenis, waar per ongeluk een lading verkeerde bidprentjes werd uitgedeeld die moesten worden omgeruild bij de koffietafel. De brandende kaars die ik als kind moest vasthouden tijdens de dienst en de kaarsvetvlekken die dit maakte op mijn grijs eerste communie kostuumpje. Allemaal kleine herinneringen. Ik was zes toen hij stierf.
Toen peter stierf schreeuwde meter zo hard dat ze het overal in het gebuurte konden horen. Na zijn dood kwam meter Celina Baert bij ons in Wevelgem wonen.

Alleen nonkel Joël Baert, tante Leontine Baert en tante Marie Baert hebben we goed gekend. Haar andere broers en zussen kennen we alleen van de verhalen van meter Celina, want die waren reeds lang overleden of hadden minder contact.
De moeder van meter Celina Baert was Adelaïde Eeckhout afkomstig uit Bavikhove. Adelaïde verloor haar moeder Natalia Lecompte al bij de geboorte van het tweede kind en die heeft ze dus niet gekend.

Bij het begin van WOII maakte Adelaïde Eeckhout als 88 jarige de evacuatie in mei 1940 uit Kuurne nog mee. Kuurne werd op last van het Belgische leger ontruimd om aan de Leie een barricade tegen de oprukkende Duitsers op te werpen (pdf Slag aan de Leie bij Kuurne mei 1940). Mijn vader Hubert Callens was al in april 1940 gemobiliseerd. Mijn moeder vluchtte voor de Duitse bombardementen samen met haar twee kinderen, haar zus Rachel en kinderen, haar moeder Celina en grootmoeder Adelaïde voor de oprukkende Duitsers.
Adelaïde Eeckhout stierf in 1941 op 88 jarige leeftijd. Haar hoge leeftijd deed meter Celina vaak zeggen als ze zelf op haar hoge leeftijd werd gewezen: "Ja, maar ik ben dan ook van eikenhout".

Overgrootmoeder Adelaïde Eeckhout had een halfzus, Elodie Eyckhout 1866 - 1940 (de naam van de halfzussen, uit het tweede huwelijk van August Eeckhout wordt als Eyckhout geschreven), die in Bissegem ging wonen en overleed net voor de 2de wereldoorlog. Haar dochter Marie Pottie (1892 - 1944) woonde met haar dochters eveneens in Bissegem. Op 21 juli 1944 vond een zwaar bombardement plaats op het rangeerstation van Kortrijk (172 doden). Vele bommen misten hun doel. Marie Pottie kwam samen met drie dochters om toen een bom haar huis trof. Het jongste dochtertje was pas tien. (pdf Lieve bommen op Bissegem…)

Adelaïde Eeckhout

overgrootmoeder Adelaïde Eeckhout

Mijn vader zag vanuit Kuurne de bombardementen op Kortrijk en reed toen met de fiets naar Kortrijk om te helpen.
Hij vertelde hoe hij tijdens het bombardement schuilde tegen de OLV-kerk en daarna onder meer ging helpen op Buddha waar het klooster was geraakt en enkele zusters overleden of gekwetst waren.

Als 19 jarig meisje huwde Adelaïde Eeckhout met de 36 jarige wever Petrus Baert uit Ingelmunster. 

Grootvader Oscar Delporte had twee broers die Octaaf Delporte heetten maar tien jaar in leeftijd verschilden. De jongste Octaaf trouwde met een Française Anna Henocq. Hij was ook 'chauffeur', dus vuurstoker. De grootmoeder van de Française Anna Henocq was een Vlaamse vrouw uit Nukerke, Cordule Botteldoorn. Cordule kreeg als ongehuwde vrouw minstens vier 'natuurlijke' dochters in Rijsel, die haar familienaam dragen. Eén daarvan trouwde Désiré Henocq, de vader van Anna. Zelf trouwde Cordula op 48 jarige leeftijd alsnog met Pierre Carlier.
Die tak van de familie Delporte is dus ook volledig verfranst. Uit de misspelde namen in rouwbrieven kan je opmaken dat het contact verwaterd was. 

Octaaf Delporte (1879 - 1955)

Octaaf Delporte (1879 - 1955)



Via een achterkleinzoon van de oudste Octaaf Delporte (1879 - 1955), Yoeri Delporte uit Hulste zijn veel documenten en gegevens in de stamboom opgenomen. Toen ik hem de rouwbrief van peter Oscar Delporte bezorgde zagen we dat zowel ik als zijn vader op de rouwbrief stonden. Zijn vader is ook deel van een tweeling.

Als meter Celina Baert naar Bavikhove trok voor enkele dagen, was dat vermoedelijk bij nog een andere broer van peter Oscar, Odiel Delporte (1886 - 1958).

Peter Oscar's oudere zus Adelaïde Delporte huwde met August Liem. Die heb ik wellicht nooit gezien. Maar ik herinner me wel dat hun dochter Jeanne Liem vaak op bezoek kwam in het Kouterstraatje.

Van ontmoetingen met andere broers en zussen van grootvader Oscar Delporte en hun familie heb ik geen weet of herinneringen.

Zowel de vader, grootvader als overgrootvader van Oscar Delporte waren schoenmaker kloefkapper. Zijn overgrootvader Martinus Delporte was als schoenmaker van Lauwe naar Kuurne verhuisd. Martinus zijn zus, Marie-Anne Delporte, huwde met Wevelgemnaar Carlos Deneckere. Hun dochter Coleta huwde dan weer met Dominiek Vandermeiren (die vinden we in de stamboom van Mag Vermeiren terug als de broer van haar 2x overgrootvader Jan Van der Meiren uit Huise). Hun zoon Leo was bisschop van New Orleans in de Verenigde Staten van Amerika. Dit staat verderop beschreven bij de verhalen bij de stamboom van Vermeiren/Vandermeiren. 

Delporte

  De rechtstreekse afstamming Delporte konden we volgen tot begin 1600 met Maximilianus Delporte gehuwd met Joanna Steens. Zij woonden in Rekkem, later in Lauwe, om rond 1800 naar Kuurne te verhuizen.
In niet rechtstreekse lijn zijn de voorouders van grootvader Oscar Delporte het diepst in de tijd te volgen tot bij Gérard De La Woestine (Chevalier, seigneur de Schelderode à Snellegem) geboren in 1270 en Hildegarde De Melle. Dit zijn enkele generaties na elkaar ridders en edellieden.

De voorouders van Mag Vermeiren:

De familie De Vos

(Veel van wat we over de familie De Vos - Robijn weten is opgetekend door de ondertussen overleden Andre De Vos, kleinzoon van Edgard De Vos, de naar Gent uitgeweken zoon van Jozef De Vos en Kato Robijn.)

Jozef De Vos (1836 - 1904) is de overgrootvader van Mag Vermeiren en werd geboren te Eksaarde als zoon van Charles Louis De Vos (1801 - 1846) uit Eksaarde en van Sophie Coleta De Nijs (1808 - 1893) uit Moerkerke (Koudenborm).
Toen Jozef De Vos tien jaar was verongelukte zijn vader en moeder Sophie De Nijs bleef achter met negen kinderen.
Ze woonde bij haar schoonmoeder, Isabella van Driessche, weduwe van Jan De Vos, in Oosteindeken te Eksaarde in één van de bijgebouwen, zeg maar in de stallingen.
Een week na vaders dood doet weduwe Sophie De Nijs noodgedwongen haar aanvraag om steun bij het armenbestuur van Eksaarde. Dit wordt geweigerd "omdat ze reeds steun krijgt van het nijverheidscomité" maar ze beloven toch iets te doen: Jozef De Vos was de oudste jongen (twee zusjes zijn ouder) en op 12 jarige leeftijd nemen ze hem aan als leerjongen in de brouwerij van Mieghem te Eksaarde.
Drie jaar later wordt hij brouwersknecht in de brouwerij Van de Steene te Zelzate. Elke zondagavond trok Jozef toen te voet naar zijn werk. Hij verbleef er een week en de zaterdagavond stond hij weer in Eksaarde bij zijn moeder met zijn loon. Ruim twaalf kilometer te voet. Dat heeft hij 18 jaar volgehouden tot aan zijn huwelijk met Kato (Catharina) Robijn. Hij was toen vijfendertig jaar, Kato Robijn eenentwintig. Jozef De Vos was graag gezien in de brouwerij, ook na zijn huwelijk toen hij er niet meer werkte. Zijn dochter Jeanette De Vos vertelde: "Soms moesten wij in vakantie naar Zelzate waar madame Van de Steene mijn meter was en dan wisten wij dat er weer een kindje ging komen."

Kato Robijn (1850 - 1915), de overgrootmoeder van Mag, werd geboren te Sinaai als dochter van Francies Robijn, barbier, ook wel kwakzalver en van Francisca De Witte, een dochter van landbouwer Pieter Bernard De Witte (zoon van het Baudelohof en boerend in de Leestraat).
De Robijns hadden hun wortels in Kemzeke.
De Witte's woonden gedurende vele generaties op het Baudeloohof te Klein Sinaai (waar ooit het hoofdklooster stond van de Baudelooabdij in Gent).

voorgevel baudeloohof

voorgevel baudeloohof

achtergevel baudeloohof

achtergevel baudeloohof

Het Baudeloohof dat in 1660 werd gebouwd met de stenen van de abdij om de abdijgoederen verder te kunnen beheren, werd later verpacht. Tijdens de Franse Revolutie werden de bezittingen als zwart goed verkocht. Wat vroeger was de familie De Witte, nl Laureys (Laurent) De Witte (1760 - 1833)(4x overgrootvader van Mag), pachter geworden en sedertdien bewoont de familie De Witte de historische hoeve.
De bezittingen van de abdij kwamen door de verkoping onder het Franse bewind in handen van een zekere Van Waesberghe, uit Hulst, die verwant was met de vooraanstaande families van Sint-Niklaas.
Wellicht was deze Van Waesberghe eerst beheerder van de abdijgoederen en trad hij tijdens de verkoop op als zogenaamde stroman om de goederen voor de kloostergemeenschap te redden. Het is alleszins niet heel duidelijk hoe de goederen het eigendom werden van Van Waesberghe. Het oudste pachtbriefje dat Gerard De Witte (1902 - 1983) heeft bewaard, draagt nog de handtekening van de procurator van de abdij. De pachtovereenkomsten van enkele jaren later spreken nog uitsluitend van Van Waesberghe.
Dat eerste pachtbriefje is voor de geschiedenis van het Baudelohof wel het vermelden waard: "Ontstaan over Boudeloo van Laurijs de Witte de somme van sesthien ponden grootte courant over vier jaeren Pacht, verf. 1700 vijf, ses, seven achtentachentigh. Als fract. fol. 193. Datum 8 juny 1791. P.L. Gruloos, procu. de Boudeloo".
Een pachtcontract van 30 maart 1795 vermeldt het in gebruik hebben van Boudelo met omliggende gronden en weiden door Laureys De Witte (1760 - 1833) van de heer Van Waesberghe uit Hulst, die het stuk laat aanvangen met de woorden: "Vrijheid - Gelijkheid". Op de officiële akte van 28 november 1895 prijkt nog het zegel van Flandriae (Vlaanderen).
Wanneer Laurent De Witte op 23 augustus 1833 sterft vernemen we uit de overlijdensakte dat de hofstede 57 bunders, 75 roeden en 89 ellen land, meersen en bossen besloeg. Een bunder in het Gentse en het Land van Waas bedroeg 1ha,33a,68ca. Een vierkante roede was 14ca,85 groot.
Dan is het de grootvader van Gerard De Witte die de hofstede uitbaat, Jan De Witte (1802 - 1890) . Gerards vader vertelde steeds dat Jan nooit zelf had gewerkt. Men hield toen hengsten op het hof en de boer was steeds te paard de baan op, tot in Zeeland toe. Hij deed al de kermissen en jaarmarkten in het rond.
Die tijd hield men op het hof ook schapen en in de 'duivenkeet' wel 200 duiven.
In 1858 overlijdt Norbert Francis Van Waesberghe te Hulst zonder kinderen na te laten. Zijn bezittingen worden verkocht en Jan Frans De Witte kan dan de hofstede kopen:
2 bunders, 33 roeden en 70 ellen voor 4100 gulden;
4 bunders, 3 roeden en 70 ellen, meers en dreef palende aan het hof ten noorden voor 3800 gulden;
2 bunders, 12 roeden en 80 ellen bouwland ten oosten voor 2025 gulden.
Na Jan Frans De Witte (1802 - 1890) volgde als boer op het einde van vorige eeuw Domien De Witte (1866- ?), in 1933 dan Gerard De Witte (1902 - 1983) en in 1964 Guido De Witte (1938 - 2018). Zo ging het Baudelo-hof van vader op zoon. Thans is het een hofstede van ongeveer 10 ha, vooral weiland, met de klemtoon op de melkvee-uitbating.
Tot zover de kant van Kato's moeder Francisca De Witte.

Toen de eenentwintig jarige Kato De Vos huwde met de veertien jaar oudere Jozef De Vos hadden haar ouders een winkel in het dorp van Sinaai. Ze droomde ook van een eigen zaak en op de dag van hun huwelijk begonnen ze een herberg-kruidenierswinkel op de hoek van de Neerstraat en de Zwaanaardestraat te Sinaai. De andere hoek was de mouterij Claus.
Jozef De Vos had dit huis reeds enkele maanden voor zijn huwelijk gehuurd en hij was ondertussen brouwer geworden in de mouterij Claus. De meestergast-brouwer was verantwoordelijk voor de eigenlijke productie van het bier.
Vader Francies Robijn, de barbier (kruidendokter/kwakzalver) was algemeen geacht in Sinaai en hij had de nodige reclame gemaakt voor de nieuwe zaak van zijn dochter Kato.
De dag van het huwelijk werd dan ook een formidabel succes voor de winkel-herberg. Ze ontvingen die dag meer dan 100 frank, een reuzenontvangst in die tijd. Een grote pint bier kostte toen 5 cent. Een groot brood 9 cent, 1 kilo rijst 65 cent en een doosje saffraan 5 cent (allemaal volgens Jeanette de dochter van Kato en Jozef).
Kato Robijn was een gekende vrouw in Sinaai en iedereen weet wel een verhaal over de dominante moeder Kato.
In die mate zelfs dat velen nu nog denken Kato persoonlijk te hebben gekend hoewel ze al van in 1915 is overleden.
Kato Robijn zal een zegen blijken voor de stille maar hardwerkende Jozef De Vos. Onder haar impuls verhuizen ze naar het dorp (rond 1880). Ondertussen volgen de kinderen elkaar op in snel tempo en is moeder Kato Robijn nog maar veertig bij de geboorte van het dertiende en laatste kindje.
Op het einde van de 19de eeuw schonk Mevrouw Goethals-Van Landeghem haar kasteel en landgoed te Sinaai-dorp aan het klooster van 'Maria Eerhestel'. In 1895 kwamen de eerste kloosterzusters toe en op 7 september 1897 werd de eerste steen gelegd van de kapel. In afwachting dat ook het klooster gebouwd werd, woonden de zusters in het kasteel. De regels van het slotklooster werden streng toegepast en er mochten dus geen heren tussen de muren.
Geen nood vond de pientere Kato Robijn. En zo kwam het dat, gedurende de bouw (van 1897 tot 1905) de architect van het klooster bij Kato thuis logeerde. Wanneer de nieuwe kapel wordt ingewijd op 21 september 1899 is haar jongste zoon Ernest De Vos de eerste misdienaar.
Een maand later koopt Kato voor 3000 frank een stuk grond en een oud huisje naast het klooster en rechtover de kerk van Sinaai. En haar architect-logé is bereid een nieuw huis te tekenen. Hij zal nog tot 1905 blijven logeren op de 'schone kamer' boven de winkel.
Op 3 mei 1904 sterft Jozef De Vos en wordt de herberg afgeschaft. Deze ruime plaats diende van dan af alleen nog op zondag voor de koffietafel van de klanten na de vroegmis en voor het ontvangen van familiebezoek.
Kato, ondertussen vierenvijftig jaar, bleef achter met nog zes inwonende kinderen: nonkel Ernest en zijn vijf oudere zusters.
Kato zal haar man nog elf jaar overleven.
Als dochter van een barbier die toen ook meestal chirurgijn was (een soort drogist - dentist - apotheker) had ze veel geleerd over verzorging. Ze maakte zelf o.a. een soort zwerenzalf die men van heinde en ver bij haar kwam halen. Een recept trouwens dat van het slotklooster naast haar deur kwam.
Door deze faam werd Kato in 1911 ontdekt door Francois Tuypens. Deze apotheker uit Sint Niklaas had de beroemde poeders van het Witte Kruis uitgevonden tegen o.a. hoofdpijn. Het was Kato die de verpakking en de organisatie met haar dochters op zich nam van de poeders van het Wit Kruis. Zo ontstond in Sinaai, een zuiver agrarische gemeente, de eerste georganiseerde huisarbeid.

Poeders Het Witte Kruis

Poeders Het Witte Kruis

Het poeder kwam toe in grote kisten. Die werden 'uitgewogen' ten huize van Kato in zakken van één kilo. De thuiswerksters wisten hoeveel dosissen uit één kilogram poeder verdeeld konden worden. Ze werden betaald per prestatie.
Deze thuisarbeid was een welgekomen inkomen voor ontelbare boeren- en arbeidsvrouwen in Sinaai en was voor Kato een gouden zaak. Bij het afhalen en terugbrengen van de poeders kochten de vrouwen van hun loon eetwaren en linnen in haar welvoorziene winkel.
Later, rond 1950, zullen haar dochters heel hun huis ombouwen en in 1955 zijn er zelfs 126 vrouwen die er vast werk hebben in de verpakkingsindustrie.
Het is ook bij Kato dat de eerste fonograaf van het dorp aan de verbaasde toehoorders zijn metaalachtige klanken liet horen. Een tijd lang is er bij Kato ook een uitgeverij geweest.
Kato Robijn stierf op 11 april 1915, zij was 65 jaar oud. 

De poederkes Het Witte Kruis hadden ook wel negatieve gevolgen in Sinaai. Daar de mensen die poeders thuis uitwogen en verpakten, werden ze dagelijks veelvuldig gebruikt en leidden ze tot veel nierproblemen en nierdialyse in de streek.

Verslavingsspecialist prof. dr. Frieda Matthys (UZ Brussel): "Decennia geleden al behandelden wij patiënten met ernstige nierproblemen die het gevolg waren van overmatig gebruik van paracetamol. Die pijnstiller was toen op de markt als Poeders van het Witte Kruis. Ze hadden pijnstillende, koortswerende en opbeurende eigenschappen en bevatten fenacetine, dat in het lichaam wordt omgezet in o.a. paracetamol. Fenacetine is intussen vervangen door paracetamol. Dat is wat minder toxisch voor de nieren. Maar het grote probleem bij deze producten is dat je ze aanvankelijk neemt om een pijnklacht te bestrijden, waarna het evolueert tot een gewoonte om de dag mee te beginnen.

De dertien kinderen van Kato en Jozef

1 - Als oudste van het gezin bleef Frans De Vos (1872 - 1934) thuis tot zijn dertigste. Hij werkte als kleermaker en runde het naastgelegen hostel 'De Ossekop', waar hij ook een kamer voor duivenmelkers inrichtte. 

Frans De Vos Stefanie De Baere en kinderen

Frans De Vos Stefanie De Baere en kinderen

Het was schoolmeester Michel Weyn die hem aanmoedigde om zijn twee jongens, Marcel en Joseph, te laten studeren om leraar te worden. Marcel De Vos werd inspecteur en schreef verschillende schoolboeken.

Hiernaast Frans De Vos met echtgenote Stefanie De Baere en kinderen Marcel, Joseph en Maria.

2 - Clemence De Vos (1873 - 1936) is uitgeweken naar Amerika. Bernard Van Lancker een boerenzoon uit Oost-Eeklo had werk gevonden in Amerika en kwam in 1901 naar zijn vaderland terug om een vrouw te zoeken. Toen hij zijn broer Victor bezocht in Sinaai, ontmoette hij het buurmeisje Clemence De Vos. Ze huwden en enkele dagen later vertrokken ze naar South Bend, Indiana per schip vanuit Antwerpen, over New-York City.

Clemence kwam met haar drie kinderen in 1913 over naar Sinaai omdat grootmoeder Kato ernstig ziek was met hartproblemen. Ze bleven de hele zomer. In 1914 is de hele familie er weer. Vader Bernard is gekomen met het idee om in Vlaanderen te blijven want ze hebben heimwee. Maar het duurt niet lang of ze beseffen hoe na 17 jaar alles veranderd is. Amerika is hun vaderland geworden en ze willen al vlug terug. Maar de eerste wereldoorlog breekt uit en ze zijn verplicht in Sinaai te blijven. Ze verblijven bij Elodie De Vos, en daarna in een huisje in de Vleeshouwersstraat. Na de bevrijding gaan ze in oktober 1919 met een Frans schip terug tot New-York en dan met de trein naar South Bend. Niet lang daarna verhuizen ze naar Chicago, Illinois. Ze krijgen vier kinderen, Gerard (gestorven na geboorte) , Ernest, Mary en Margaret.

3 - Marie - Elodie De Vos (1874 - 1950) was 31 jaar toen ze huwde met de vier jaar jongere Gustaaf Smet (1878 - 1963), een goede stielman. Hij kwam uit een begoede familie van metsers-aannemers. Toen ze huwden begon Elodie een linnenwinkel op den Dries (Dorp) in Sinaai. Gustaaf was tegen de winkel.
Toen haar broer Edmond De Vos verhuisde van de Dries, gingen Elodie en Gustaaf in dat huis wonen tot ze zelf midden jaren '30 een nieuw huis bouwden aan de andere kant van de Dries.
Ze hadden drie kinderen. Paul, Marie en Edgard. Paul Smet was architect en tekende verschillende huizen in Sinaai o.a. op de Dries en in de Vleeshouwersstraat.


4 - Edgar De Vos (1876 - 1945) is als jongeman in dienst gegaan bij de familie 'Van Pottelsberghe de la Potterie' te Gent.
Hij maakte er kennis met Marie-Louise Joos, de acht jaar oudere weduwe van Emiel Van Wanseele.
Zij was ook in dienst bij dezelfde adellijke familie. Ze huwen in 1898 en gaan in de Yperstraat in Gent wonen waar ze een winkel beginnen en hun 6 kinderen geboren werden. Zij brengt een kind mee uit haar eerste huwelijk: de zevenjarige Maurice Van Wanseele. De 22 jarige Edgar is de eerste die huwt in het gezin Jozef De Vos - Kato Robijn. Zij worden een Gentse tak De Vos.
Grote verslagenheid in de familie wanneer in 1922 hun 22 jarige dochter Marguerite overlijdt na een val op straat, waarbij ze haar heup brak. Na de dood van Marguerite, verhuist de familie naar de Brandstraat in Gent.
De oudste zoon van Edgard, Jozef De Vos en halfbroer Maurice Van Wanseele kwamen ieder jaar met hun kinderen, met de trein vanuit Gent naar Sinaai om Nieuwjaar te wensen aan de familie. Kleinzoon Andre De Vos vertelt: "Dan werden in één dag al de tantes en nonkels bezocht, een dag die de kinderen voor niets wilden missen. Dan mochten we met ons vaders mee en overal kregen we een drankje. 's Avonds bij het terug gaan waren onze vaders redelijk ... en onze moeders waren niet goed gezind."
Maria Joos (1864 - 1935) had het niet altijd gemakkelijk met Edgard De Vos die zeer zuinig was.
Haar kleinzoon Andre De Vos was haar lieveling en kreeg centjes om snoep te kopen in de winkel rechtover maar opa Edgard mocht het niet weten.
Opa Edgard De Vos was ober en wijnaftrekker (van de ton in flessen). Als de kleine Andre De Vos, toen 7 jaar, de flesjes gedraaid had en er waren er zeer veel, wel duizend, kreeg hij 25 cent.
Maria Joos stierf aan kanker.

Jozef De Vos (1899 - 1967) was de eerste zoon van Edgar De Vos, en het tweede kind in leeftijd na Maurice de zoon van Maria Joos. Hij zit zoals zijn broers op school in het Instituut Jean Baptist de la Salle, in de Holstraat in Gent. Hij studeert er voor landmeter. Later zal hij met avondcursussen nog verscheidene diploma's halen.
Daar hij niet onmiddellijk werk kon vinden als landmeter, begon hij als verkoper van onderhoudsproducten bij de firma 'Negrita' toen zeer gekend. Later zal hij voor de overheid werken, als landmeter bij het aanleggen van de versterkingen (forten) aan het Albertkanaal.
Bij het eerste huwelijk met Prudentia Bouché waren de getuigen, zijn halfbroer Maurice Van Wanseele (toen 29 jaar en onderluitenant) en haar broer Aimé Bouché die ook landmeter was en klasgenoot van Jozef.
Prudentia Bouché was een violiste. Na 1 jaar huwelijk stierf ze aan tuberculose. Ze was 25 jaar en Jozef was toen 23 jaar.
Hij huwde voor de tweede maal met Paula Warie. Zij zullen samen 2 kinderen krijgen.
Ze namen café 'De Klokke' over aan het St.-Baafsplein in Gent. Dit was na het 'Voske' het beste cafe van Gent. Na twee jaar café kwamen in 1936 de eerste familiale problemen want "vader Jozef was zeer jaloers".
Jozef krijgt de kans om in Belgische Kongo een maatschappij te besturen in Leopoldstad, de S.I.C.A.(Société Imobilière et Agricole). Hij werd er een bekend figuur en zijn hotel en restaurant waren gefaamd voor de lekkere maaltijden en de vele fuiven. Na twee jaar mocht de vrouw volgen en op 2 juni 1938 vertrok Paula Warie met de boot uit Antwerpen. De kinderen werden tijdelijk in het pensionaat gestoken.
Na een en half jaar keerde Paula echter al terug naar België. De verstandhouding was zoek en het gemis van haar kinderen waren er teveel aan. Jozef bleef ginder alleen achter.
De maatschappij ging overkop, en Jozef gaat terug zijn beroep uitoefenen. Men was op zoek naar een landmeter die de pijplijn voor ruwe olie van Boma naar Matadi wilde uittekenen en de werkzaamheden leiden.
Het was een grote uitdaging gezien het moeilijke terrein. Dit werk heeft hij tot een goed einde gebracht.
Ondertussen was in 1940 de oorlog uitgebroken. Hij had veel geld verdiend maar zijn vrijgevigheid aan zijn vrienden maakten eerder arm dan rijk. Toen hij in 1962 terug naar België kwam moest hij het stellen met een pensioen van 2.100 Bf.
Hij was in paniek gevlucht uit Leopoldstad (Kinshasa), toen zijn vriend op straat werd doodgeschoten. Hij is met een paar valiezen de Congostroom over getrokken en zo zijn de meeste van zijn bezittingen verloren gegaan in Pointe Noir. Hij kwam toe in het station van Gent St.-Pieters in een witte korte broek en een wit Lacoste hemd. Twee kleine valiezen had hij bij zich, één met 8.000 Bf waardepapieren en een tweede met zijn witte smoking, de Belgische vlag en een revolver.
Nadat hij een tijdje ontmoet hij een 18 jaar jongere verpleegster. Deze vrouw zal hem tot aan zijn dood op 68 jarige leeftijd (kanker) met liefde verzorgen. Hij heeft wel nooit geklaagd. Zijn filosofie was, "al waar ik nu van geniet kunnen ze mij niet meer afnemen". Voor zijn vrienden was hij een goed man. Helaas was dit ten koste van zijn kinderen en zijn vrouw, maar dit is een ander verhaal. 

De tweede zoon van Edgard, Honore (Rik) De Vos (1901 - 1972), werd geboren in het hart van Gent. Ook hij liep school in de Holstraat in Gent, waar hij de 'Ecole Moyenne' beëindigde. Eens eveneens landmeter ging hij werken als tekenaar en toezichter bij de buurtspoorwegen in Brugge en daarna bij de Petroleum Company Sinclair in Doornzele als tekenaar. In 1924 deed hij zijn legerdienst in Keulen bij het bezettingsleger. Hij werd in 1926 aangelokt door Belgisch Kongo waar hij als vrijgezel een eerste periode verbleef. Hij legde werkkampen aan voor de goudmijnen te Kilo-Moto. Hij kwam terug op 5 januari 1930 en huwde met Marie Madeleine Vanderstraeten die om de hoek woonde in de Pekelharing te Gent. Ze vertrokken naar Belgisch Kongo. Meteen een huwelijksreis vanuit Genua over Egypte, langs de Rode Zee naar Mombasa in Kenia met de boot. Een droomreis. In Kilo-Moto waar de Marie Madeleine soms dagenlang alleen bleef viel het tegen. De eenzaamheid en het harde koloniale leven viel zwaar. Vanuit België werden beperkingen opgelegd aan de firma en Honoré kreeg zijn ontslag. Madeleine werd zwanger. Ze kwamen terug in 1932. Hun eerste kindje Paul De Vos werd geboren op 11 april 1933 . Het werd een zware bevalling met zuurstofgebrek en Paul zag blauw. Een probleemkind. Het waren de crisisjaren en Honoré vond slechts opnieuw werk in 1935. Voor en tijdens de oorlog (1940/1945) werkte hij bij de 'Gegolfde Kartonfabriek Pissens en Meurrens' te Leuven als vertegenwoordiger. Michel De Vos werd geboren in 1944. In mei 1944 werd de fabriek gebombardeerd en de productie en de leveringen werden stilgelegd. Gezien de moeilijke omstandigheden werd hij ontslagen. Hij probeerde het als zelfstandige. In 1950 namen ze een textielwinkel over op de Zwijnaardse Steenweg aan het Academisch Ziekenhuis. Madeleine hield de winkel open.
Honoré ging terug de baan op als vertegenwoordiger voor de Firma Papyrex tot ook die failliet ging. Daarna voor een Luikse Firma van stalen bureelmeubelen en uiteindelijk voor een Brusselse firma Bural.
Toen Vlaanderen een economische groei kende kon Honoré een graantje mee pikken. Het ging hem nu goed. Als 70 jarige veranderde hij nog van firma. Sommige klanten stapten zelfs mee over naar de Antwerpse firma Janssens. Hij werkte tot op de laatste dag. Hij brak zijn heup maar stierf uiteindelijk aan prostaatkanker.
Katholiek, Gents in hart en ziel, gekneed door de Franse stempel van de "Frères", Vlaamsgezind geworden door het proza van "Le Soir" en "Het Volk" en ook onder invloed van zijn jongste zoon en de mentaliteit van zijn francofone Brusselse bazen. Hij stierf te Gent op 31 oktober 1972 met de woorden "C'est la fin". 

Hun jongste zoon Adolf De Vos (1904 - 1999) studeerde eveneens in de Holstraat bij de Broeders van de Christelijke Scholen en behaalde in 1921 het diploma van het 2de Commercieel. Adolf was zeer sportief en lid van een turnkring. Hij was zwemmer en waterpolospeler in de derde divisie bij de Gentse Zwemvereniging. Na de eerste wereldoorlog zwom hij de Rijn over.
Zijn beroepscarrière begon hij als stagiair bij een wisselagent in de jaren 1921/1922. Vanaf 1922 tot zijn pensioen in 1968 was hij in dienst bij de Bank van Brussel te Gent waar hij de dienst 'Wissel' leidde.
In de bank leerde hij Gilberte Waes Kennen met wie hij in 1928 trouwde. Uit dit huwelijk werd in 1930 hun enige zoon Guy De Vos geboren.
Adolf's loopbaan werd slechts tweemaal onderbroken. Eén keer voor zijn legerdienst in 1925. Een tweede maal op
28 augustus 1939 voor de mobilisatie. Na de dienst in het Militair Ziekenhuis van Brugge en de evacuatie met de zieken en gewonden naar Frankrijk, kwam hij, op 15 juli 1940 terug thuis....met zijn fiets.
Hij is overleden in het A.Z. St. Lucas te Oostende. Niemand van de familie werd uitgenodigd op zijn begrafenis..

Polidore De Vos (1877 - 1935)

Polidore De Vos (1877 - 1935)

5 - Polidore De Vos (1877 - 1935) was rijkswachter van 1901 tot 1907.
Bij het begin van de eerste wereldoorlog meldde hij zich op 27 oktober 1914 aan als vrijwilliger bij de gendarmerie in het depot van Marck (Frankrijk). Vier dagen later werd hij brigadegeneraal, wat logisch was aangezien hij al bij de gendarmerie had gediend.
Op 9 november 1914 diende hij in het gebied van het toepassingsgebied van de gendarmerie in Duinkerken en op 31 december 1914 werd hij tweederangs bewaker. Van 22 juni 1915 tot 5 november 1915 was hij in het toepassingsgebied (Detachement Gravelines). Daarna ging hij naar het hoofdkwartier en werd op 28 juli 1916 automatisch ingeschreven in het detachement Orleans (Parijs).
Op 13 januari 1917 werd hij toegewezen aan Serquigny (Rouen) en op 8 maart 1918 werd hij eersteklas bewaker. Van 16 maart 1917 tot 30 april 1918 werd hij geplaatst in Parijs en diende vervolgens in het toepassingsgebied (Calais).
Dan, op 4 mei 1918, de Guinies (Calais), De Panne (2 september 1918), Gent (19 september 1918), Brussel (24 september 1918) en tenslotte Leopoldsburg.
31 januari 1919 wordt hij gedemobiliseerd vanuit het gendarmeriedepot in Brussel.
Hij huwde in 1904 met Maria De Poortere (1882 - 1958) uit Zandvoorde en ze hadden 12 kinderen. Na de oorlog wordt hij rijkswachter in Aartselaar. 

6 - Coleta De Vos (1878 - 1946) is op 19-jarige leeftijd in dienst gegaan als huishoudster bij een advocaat in Brugge, waar haar nonkel Louis Robijn bankbediende was.
Toen moeder Kato stierf is Coleta thuis gebleven. Ze was toen 37 jaar en nam de taak van het huishouden volledig op haar schouders. Ze kreeg ieder zondag bezoek van Gustaaf De Baere (schoonbroer van haar oudste broer Frans De Vos). Gustaaf was beenhouwer, en zijn beste beetjes waren voor Coleta bestemd. Elke zondag kwam hij trouw 'koffie drinken' en naar Letje 'kijken'. Kijken is veel gezegd, want Gustaaf was zeer bijziend. Was het daarom of was het zijn kleine gestalte die hem zo verlegen maakte? In ieder geval, 'hij werkte niet door' en het bleef bij kijken elke zondag.
Coleta werd om deze situatie natuurlijk veelvuldig geplaagd, maar ze wuifde de zinsspelingen vrolijk weg. Het bleef bij vriendschap. Vele jaren later, toen Coleta 68 jaar was en langdurig ziek te bed lag, kwam Gustaaf elke zondag bij haar zitten. Trouw als vroeger. Pas op haar sterfbed heeft hij haar hand genomen en hartstochtelijk zitten schreien.


7 - Emiel De Vos heeft van jongs af de kleermakersstiel geleerd, maar hij heeft het nooit graag gedaan.
Op zijn 27ste huwde hij met Emma De Groote, ook van Sinaai, en ze begonnen een winkel van kleding in de Tinelstraat (later de kledingswinkel van de ouders van Mag en haar thuis. De ouders van Mag konden later hun winkel voor een goede prijs kopen van Emiel en waren hem daar zeer dankbaar voor.)
De zaken gaan goed en weldra wordt een huis gebouwd nabij de kerk, waar van nu af, naast textiel, ook een bloeiende winkel van naaimachines gehouden wordt. Het noodlot slaat toe op 20 maart 1930 als Emma overlijdt. Emiel, 50 jaar blijft achter met 7 kinderen. De 21 jarige dochter Anna De Vos neemt moedig de taak van moeder over, maar nog in hetzelfde jaar overlijdt zij ook. Een 'negenoog op de schouder'. Binnen de week was ze dood.
Wanneer in de zomer van 1938 zijn 18-jarige zoon, Ernest-Edgar bij een zwempartij verdrinkt in het Donkmeer te Uitbergen, is dit de derde ramp voor Emiel.

Edmond De Vos, grootvader van Mag en postbode

Edmond De Vos, grootvader van Mag en postbode

8 - Edmond De Vos (1881 - 1963) is de grootvader van Mag Vermeiren. Hij is een van de eerste postbodes in Sinaai en daarnaast schoenmaker. Hij huwt met Hortensia De Letter in mei 1908. Hij wordt hetzelfde jaar ingeloot in het leger voor zes jaar. Wellicht huwden ze in mei om nog net de definitieve goedkeuring voor het leger voor te zijn. Het was gewone soldaten immers verboden om tijdens hun legerdienst te huwen. Hij is bij de laatste miliciens die door loting worden aangeduid. Op 18 november 1909 wordt de wet op de beperkte persoonlijke dienstplicht gestemd. Het systeem van rekrutering door loting werd hiermee vervangen door het systeem van één dienstplichtige per gezin.
Het volgende jaar wordt zijn zoon Gustaaf De Vos geboren, in 1913 nonkel Paul De Vos en in 1914 tante Maria De Vos. Dochter Maria zal hij pas voor het eerst zien na de oorlog. Edmond wordt gemobiliseerd op 1 augustus 1914 bij het 4e linie vestingverdediging. Het Belgisch leger wordt teruggeslagen en wat nog van het Belgische leger overbleef, trok zich terug via het Waasland en bereikte, compleet uitgeput, op veertien oktober de IJzerstreek. Edmond wordt dus op zestien oktober overgebracht naar de sector Calais. Op zes december 1914 werd hij ingedeeld bij de hulptroepen der genie. 
Daarna werd hij overgeplaatst naar het depot van de 1e divisie te Offerkerque en op 13 maart 1915 bij het 13e linie van de 4e divisie te Calais in het levensmiddelen magazijn.
Edmond werd gedemobiliseerd op 31 januari 1919. Toen zag hij zijn dochter Maria voor het eerst. Na de oorlog werd hij secretaris van de Bond der Oud-Soldaten. Ook hij kreeg de Médaille de la croix de feu 1914-1918 en die kreeg je alleen als je minstens 32 maanden aan het front zelf verbleef.
Na de oorlog gaan ze op de Dries wonen en in 1920 wordt Gerardine De Vos, de moeder van Mag geboren.
Hortensia De Letter wordt echter ziek en overlijdt op 31 mei 1923. Ze is pas 38 jaar. Edmond blijft achter met 4 kinderen.

De Vos - De Letter

De Vos - De Letter

De Vos - De Letter

De Vos - De Letter

Bovenaan Maria, Gustaaf en Paul. Onderaan Edmond, Gerardine en Marie Smet

Bovenaan Maria, Gustaaf en Paul.
Onderaan Edmond, Gerardine en Marie Smet

Ongeveer een jaar later hertrouwt Edmond met Marie Smet (1883 - 1969) uit Sinaai. 'Tante Marie' voor de vosjes van Gent (kleinkinderen van Edgar De Vos), want ieder jaar mochten zij daar in verlof gaan.
De kleine Andre De Vos, stadsmus van Gent, zoon van Jozef De Vos mag dan mee op postronde, gezeten op de buis van de met brieven zwaar beladen fiets.

Gustaaf De Vos overleden op 20 jaar als dienstplichtige

Gustaaf De Vos overleden op 20 jaar als dienstplichtige

De oudste zoon Gustaaf De Vos (1909 - 1930) overleed tijdens zijn legerdienst nadat hij wacht had gelopen met een ontstoken tand.
Zijn vader Edmond was verbitterd over de afwijzing die hij kreeg van de militaire overheid toen hij hierover meer informatie probeerde te krijgen. Hij had tenslotte zelf tien jaar verplicht in het leger gediend en nu kende men hem niet meer.
Edmond De Vos werd 81 jaar en zo heeft Mag nog veel herinneringen aan haar grootvader.

Na de dood van Edmond De Vos kwam Marie Smet in het gezin van Gerardine en Amand bij Mag thuis wonen, boven de winkel. Daar bleef ze tot haar dood in 1969.
Nonkel Paul De Vos (1913 - 1978) werd schilder in Sinaai en had met Julia Van Poucke (1912 - 1981) drie kinderen. Hij schilderde ook de kerk van Sinaai.
Tante Maria De Vos (1914 - 2009) had met Gerard Poppe (1915 - 1993) een kruidenierswinkel en kreeg drie kinderen.

9 - De volgende dochter van Kato was Clara De Vos (1883 - 1944) de zakenvrouw.
Als er een belangrijke klant voor textiel kwam, werd Clara geroepen uit het atelier waar ze tussen de winkelactiviteiten door geduldig zat poeder Witte Kruis te wegen. Ze was zeer streng voor zichzelf en voor anderen. Ze is de eerste van de vier die gestorven is. Ze had zwaar suikerziekte en heeft maandenlang te bed gelegen op de schone kamer, met het zicht op de kerk en op de plaats 'waar ze wilde begraven worden'. 


10 - Jeannette (Joanna Maria) De Vos (1884 - 1981) was hoedenmaakster maar ze was ook zeer handig in het naaien en ze voelde zich in haar element achter de toog van de kruidenierswinkel waar ze tonnen koffie rijst en bloem heeft uitgewogen.
Kilometers lint en stoffen heeft ze per lopende meter afgemeten.
Zij was zeer gelovig. Toen ze 85 jaar was, moest de dokter haar verbieden om 's morgens naar de mis te gaan. "Ze had nog nooit van ze leven een dag mis verzuimd".
Toen later 'de medicijn' uitbreidde, deed ze de boekhouding en de sociale wetten voor meer dan honderd werknemers.
Zij overleed in het rustoord te Eke in de ouderdom van 96 jaar en 4 maanden. 

11 - Van de zeven meisjes in het huis van De Vos - Robijn was Maria (Clemence) De Vos (1886 - 1918) de mooiste, de braafste en de ongelukkigste.
Welke argumenten moeder Kato had om zich te verzetten tegen de romance tussen de buurjongen, barbier Hendrik De Wilde, en haar knappe dochter Maria weten we niet.
Wat we wel weten is dat Kato jarenlang "neen" zegde, en dat, na haar dood in 1915, ook de zusters waar Maria bij woonde, bleven herhalen: "Ge weet wat moeder gezegd heeft: Neen, niet doen!".
Maar liefde trotseerde de tegenstand. Twee jaar na moeders dood trouwde ze toch met Hendrik De Wilde. Maria was 31 en Henri 27.
Op het trouwfeest was dan ook alleen haar oudste broer Frans De Vos, die peter was van Maria en die als enige het postume veto van moeder Kato heeft getrotseerd.
Voor Maria begint nu een, helaas korte, periode van geluk.
Op 9 maart wordt haar zoontje geboren, maar zijzelf overlijdt op 28 april 1918 aan de gevolgen van het kraambed.

12 - Margriet (Margareta Elodie) De Vos (1887 - 1959) was de jongste dochter van het gezin. Met haar karakter en haar sterke gezondheid had zij alles om stammoeder te worden van een groot gezin.
Helaas dit heeft niet mogen zijn. Toen broer Ernest op trouwen stond was ook alles klaar voor het huwelijk van Margriet, het bruiloftskleed incluis. Toen bleek dat de man met wie ze haar leven wilde delen, een kind kreeg bij een ander, stortte voor Margriet de wereld ineen.
Ze heeft dit trauma haar hele leven lang meegesleurd, hoewel weinigen er weet van hadden. Tussen de twee oorlogen in reed ze maandelijks met de kruiwegen de ruim twee kilometer lange veldweg naar 'Boskappelleke' waar zij jarenlang de kapel onderhield.
In de jaren '50 leidde zij met strenge tucht, het atelier, waar toen ruim honderdtwintig vrouwen de poeders van het Wit Kruis verwerkten.
Na een lange en pijnlijke ziekte overleed Margriet op 28 december 1959.


13 - Nonkel Ernest De Vos (1890 - 1973) was de jongste. De grootvader van Mag, Edmond De Vos, is zijn leven lang de geliefde, negen jaar oudere, broer van Ernest De Vos gebleven. In zijn spoor was ook Ernest schoenmaker en facteur geworden. Ernest huwde met Angelique Vermeiren en ze kregen acht kinderen. Hun oudste zoon Roger stierf op 13 jaar.
Ernest was de stichter van Schoenen De Vos. In 1920 kochten Ernest De Vos en Angelique Vermeiren een woning aan de Dries te Sinaai waar ze een schoenzaak begonnen. Het werd de start van de winkelketen Schoenen De Vos die later nog andere vestigingen kreeg. In 1959 verlaten Ernest De Vos en Angelique Vermeiren hun schoenwinkel en nemen in de aanpalende woning hun intrek. Dochter Marie-Claire De Vos huwde in 1958 met Gerard Van Hecke en ze bouwden de zaak verder uit. Hun kinderen Cathérine en Christophe volgden hen op.
Na het overlijden van Ernest en Angelique wordt ook hun woning bij de winkel gevoegd. In 2021 stopt de schoenwinkel na honderd jaar en wordt gesloopt voor appartementen.
Dochter Marie-Jeanne De Vos touwde met Julien Stevens en emigreerde naar Canada waar ze vier kinderen kregen.

De Vos

  De rechtstreekse afstamming De Vos konden we volgen tot Laureys De Vos (geboren 1520). Zij woonden onafgebroken in Eksaarde tot overgrootvader Jozef De Vos huwde met Kato Robijn en in Sinaai ging wonen.
(ondertussen zijn nog 2 generaties bijgevoegd en gaat de afstamming De Vos terug tot Johannes De Vos (1486 - ?).

Vermeiren - Vermeeren - Vandermerren - Vandermeiren - ...

Waar we aanvankelijk dachten dat de stamboom van de Vermeiren's als familie van boeren in Huise geworteld zat moest dat verhaal helemaal worden bijgesteld. De oudste directe voorouders die we vonden waren Frans van der Merren (1680 - 1723) en zijn vrouw Joanna Vandaele (1882 - 1727) uit Zulte. Zij hadden twee dochters en twee zonen. Thuiswevers en dagloners.
Ook toen hun tweeëntwintig jarige kleinzoon Petrus van der Meiren (1717 - 1802) huwde met de zevenentwintigjarige Maria T'jampens (1755 - 1829) uit Kruishoutem, was Petrus nog geen boer maar zoals de meeste 'kortwoners' op de buiten dagloner en thuiswever. Ze gingen in Nokere Oost-Vlaanderen wonen en daar werden hun kinderen geboren. Begin 1800 verhuisden ze naar de Keiteldries in de Keitel in Huise.
De zus van Maria T'jampens, Joanna Theresia T'jampens woonde, toen ze weduwe werd in 1818, bij hen in tot haar dood in 1825.

Hun oudste zoon Dominiek Vandermeiren (1785 - 1853) bleef niet in Huise maar huwde met Colette Deneckere uit Wevelgem (nadat hij al twee kinderen met haar had) en begon een café in de Menenstraat in Wevelgem, recht tegenover het deel van het kasteelpark dat nu begraafplaats is. Dit café werd door vele generaties Vandermeiren's gerund. Herbergier Dominiek Vandermeiren kreeg dertien kinderen maar velen stierven jong of waren ziekelijk en bleven hun hele leven bij hun ouders in het café.
Zijn vrouw Colette Deneckere (1792 - 1869) was de kleindochter van Judocus Delporte, mijn vier x overgrootvader.
Haar broer Leo Deneckere (1800 - 1833) was bisschop van New-Orleans in de VS.
Haar oom Martinus Delporte (1767 - 1847) was de eerste Delporte die als schoenmaker in Kuurne ging wonen en de overgrootvader van mijn peter Oscar Delporte. Hier raakt de familie van Mag heel even aan die van mij. (*zie hierover deze bedenking)

Leo Deneckere

Leo Deneckere is de broer van Colette Deneckere die met Dominiek Vandermeiren huwde en was de zoon van Marie-Anne Delporte. Hij was tot aan zijn dood in 1833 bisschop van New Orleans.

Leo Deneckere, (6 juni 1800 - 4 september 1833) zoon van Marie Anne Delporte en Carlos Deneckere studeerde aan het College van Roeselare en het seminarie van Gent. Hij aanvaardde samen met andere Lazaristen een uitnodiging van bisschop Louis DuBourg om als missionaris te dienen in Louisiana, Verenigde Staten, waar hij in september 1817 aankwam. Hij voltooide zijn studie aan St. Mary's of the Barrens Seminary in Perryville, Missouri, aan de rand van St. Louis, en trad daar in 1820 toe tot de Congregation of the Mission (ook bekend als de Lazarists of Vincentians). De Neckere werd op 13 oktober 1822 tot priester gewijd. Daarna werkte hij als seminarieprofessor voordat hij in 1826 overste werd van St. Mary's Seminary. Hij gaf voordrachten in de kapel van het seminarie in het Italiaans, Engels, Frans, Duits en Waals. Zijn gezondheid ging echter sterk achteruit.
Op 4 augustus 1829 werd hij, ondanks zijn smeekbede om dat niet te doen, door paus Pius VIII benoemd tot eerste bisschop van New Orleans en gewijd op 24 juni 1830 door bisschop Joseph Rosati in de kathedraal van St. Louis. Hij riep in februari 1832 een synode van de diocesane geestelijkheid bijeen en stichtte in april 1833 de eerste Engelssprekende parochie van New Orleans, St. Patrick's Church. Zijn gezondheid bleef zwak en hij diende verschillende verzoeken in om toestemming om zijn ambt neer te leggen, die werden afgewezen. Hij stierf op 33-jarige leeftijd aan Gele koorts. Hij werd begraven in de kathedraal van St. Louis, Verenigde Staten. (de Neckere story.pdf)

Leo Vandermeiren (1812 - 1888), de zoon van Dominiek Vandermeiren, nam later met zijn vrouw Amélia Laperre het café in Wevelgem over. Zijn eerste vrouw werd maar negenentwintig. Ze kregen drie kinderen waarvan er twee bij de geboorte stierven. Hun dochter Pauline Vandermeiren ging na haar moeders dood bij haar moeders broer wonen en kreeg op haar negentwintigste een 'natuurlijke' dochter Estella die ook de familienaam Vandermeiren kreeg.
Herbergier Leo Vandermeiren hertrouwde met Rosalie Geysen en zij kregen nog veertien kinderen waarvan er tien doodgeboren werden, een zoontje stierf ook nog op drie jaar en een zoon op eenentwintig. Niettegenstaande al die geboortes zette dus alleen zoon Ludo Vandermeiren (1857 - ?) de naam verder in Wevelgem en dus zijn alle huidige Vandermeiren's daar zijn nakomelingen. Tot begin 1900 waren dat allemaal eenvoudige vlasarbeiders die werkten in zwingelkoten en rootputten.

Belgische Pauselijke Zouaven

Belgische Pauselijke Zouaven

Henri Vandermeiren (1826 - ?), één van de jongste zonen van Dominiek Vandermeiren was wever maar werd in 1861, als vijfendertig jarige ongehuwde man, Pauselijke Zouaaf in Rome na een oproep door paus Pius IX in 1860 aan de gehele katholieke wereld om jonge, ongehuwde mannen te zenden, om hem bij te staan bij de verdediging van zijn grondgebied. Vanaf 1 januari 1861 droeg de groep de naam 'Pauselijke Zouaven' naar de aanvankelijk Algerijnse (Zouaoua) soldaten. 
Op de platte pet na was hun loshangende grijze uniform met rode tressen en broekband gelijk aan dat van het Algerijnse korps. De samenstelling van het zouavenleger was internationaal. Alle bevelen werden gegeven in het Frans. In totaal hebben over de gehele periode van de strijd om de Kerkelijke Staat (1860-1870) 1692 Belgen dienst gedaan bij de zouaven. In 1870 werd Pauselijke staat definitief verslagen en de zouaven werden ontwapend en bespot. De moeilijke repatriëring gebeurde eerst te voet en vanaf Verona met de trein naar Luik voor de Belgen.

Na onze verbazing over deze vreemde wending ontdekten we ook dat herbergier Leo Vandermeiren nog een twintig jaar jongere broer Pieter Vandermeiren (1833 - 1888) had die niet alleen als enige kon studeren maar ook hogere studies had kunnen doen. Hij werd gerechtsdeurwaarder in Roeselare. Pieter Vandermeiren huwde met de dochter van een Roeselaarse apotheker. Hij werkte mee aan het tijdschrift De Vlaamsche kunstbode. Schreef verhalen, gedichten, toneelstukken en een zang in 7 delen. Romans (in pdf bijgevoegd): De Mandeljode (1873), Grafruiker aan de nagedachtenis van den achtingwaarden hoogleeraar en kanunnik J.B. David (1877) en Paulke de Geest, romantisch volksverhaal uit het leven eens kunstenaars (1879). Zang: Het Koninklijk slachtoffer (7 dln., 1875). Kortverhaal: 'Poets weder poets' (1878), 'Dichter en Landman' (1877). Pieter Vandermeiren was ook muzikant. Hij stierf plots op zijn vierenvijftig na de opvoering in Roeselare van 'Klokke Roelant' van Jan Blockx met een koor van tweehonderd man. Zijn zoon volgde hem op als deurwaarder. Een anderen zoon Jozef Vandermeiren was Witte Pater in Congo.

Jan Van der Meiren (1789 - 1859), de oudere broer van Dominiek bleef wel in Huise en werd thuiswever maar later ook de eerste landbouwer. Hij was de grootvader van Alois Vermeiren (1879 - 1853), de grootvader van Mag. In tegensteling tot bij zijn broer Dominiek werd zijn naam van elkaar geschreven. Zijn andere broer en zijn zus heten Vermeiren. De gemeentesecretarissen waren blijkbaar nogal slordig, want het valt op dat de Vermeiren's zelf wel allemaal geletterd waren en hun naam konden spellen op documenten. Eén zoon van Jan heette dan weer Vandermeeren, zodat er heel wat familie rond Huise die naam draagt. Jan had acht kinderen met Francisca van de Kerckhove (1799 - 1855).

Hun zoon Felix Vermeiren (1836 - 1903) huwde één van de boerendochters uit een hoeve van op den Dries in Huise, Maria-Emerentia De Stoop (1850 - 1916). De tweede boerendochter van Karel De Stoop trouwde met een volle kozijn, Jan De Stoop. Het gezin Felix Vermeiren - De Stoop en hun enige zoon Alois Vermeiren, de grootvader dus van Mag, woonden met de zus van Felix, Melanie Vermeiren (1824 - 1900) in een boerderij op de Keitel in Huise. In oktober 1890 verhuisden ze wellicht naar de Gans, eveneens een wijk in Huise, in een woning waar tevoren Cyriel de Boel, een steenbakker woonde. 

Kaart Huise uit 1778 met vernoemde locaties in Huise

Kaart Huise uit 1778 met vernoemde locaties in Huise

Volgens de bevolkingsregisters woonde de familie Vermeiren in elk geval tussen 1900 en 1920 op 'de Gans' in Huise. Die boerderijen zijn nu allemaal eethuizen, B&B's of gerestaureerde hoevewoningen.

Mag's grootvader Alois Vermeiren, enig kind, huwde met de vijfentwintigjarige Anna D'huyvetter en toen een huwelijkscontract werd opgemaakt in januari 1904 voor notaris Schelstraete van Ouwegem wou één van de moeders de acte niet tekenen 'omdat ze teveel beefde'. Ze kregen veertien kinderen.
Alois Vermeiren en Anna D'huyvetter woonden op Hof 'de Mote' in de Kallestraat in Huise.

Alois Vermeiren en Anna D'Huyvetter en de familie Vermeiren in Huise

Alois Vermeiren en Anna D'Huyvetter en de familie Vermeiren in Huise

Sinds mensenheugenis noemden de bewoners de weide voor het hof “Het Motje”.
Een mote was in de hoog-middeleeuwen een heuveltje, meestal met een houten of stenen burchtje erop en omringd door een gracht. Een van de eerste bewoners van de mote - wellicht reeds opgetrokken in de 10e eeuw - was Boudewijn Ketele of Vande Keitele, die leefde eind 11de, begin 12de eeuw en deelnam aan de eerste kruistocht. Twee generaties later kwam de mote in handen van de familie van Steelant door het huwelijk van Boudewijns kleindochter Albina met Hugo van Steelant. 

Via de familie Vilain kwam de Mote in de 16de eeuw in handen van de familie van Franse origine, de Montmerency. In de 17de eeuw was zij eigendom van de Prins de Ligne.
Niks is zichtbaar overgebleven van de Mote. Zelfs de heuvel is verdwenen. Die werd afgegraven toen zich hier ook een steenbakkerij vestigde en hier kleigroeven waren. Restanten hiervan zijn nog altijd te vinden langs de dreef die leidt naar het motje.
Er werd ook vlas gekweekt en ook verwerkt. Op de familiefoto zie je hun vlas in 'kappellekes' staan. Bij de boerderij was ook een vlasroterij met zwingelkot en rootbakken met een hoge schoorsteen daterend van 1930, nu erfgoed onder de naam vlasroterij Vermeiren.

Vermeiren - De Letter

Vermeiren - D'Huyvetter

Vermeiren - De Letter

Vermeiren - D'Huyvetter

Veertien kinderen van grootouders Alois Vermeiren en Anna D'Huyvetter

1 - Remi Vermeiren (1905 - 1995) huwde met boerendochter Alma de Coninck (1909 - 1996) en week uit naar Wallonië om er te boeren in Tilly. Ze kregen acht kinderen.
2 - Jozef Vermeiren (1906 - 1968) huwde met Marie de Vrieze (1907 - 2007). Hij was vlashandelaar en ze kregen tien kinderen. Hij was het allicht die zich het vlas en de verwerking aantrok op de boerderij.
3 - Gerard Vermeiren (1908 - 1992) huwde met Alix Cottens (1907 - 1990). Hij was schoolmeester. Ze hadden 4 kinderen. Hun dochters waren bruidsmeisjes op het huwelijk van vader Amand en moeder Gerardine.
4 - Robert Vermeiren (1909 - 1958) huwde tijdens de oorlog met Justine Dhondt (1914 - 2005). Ze woonden in Huise. Hij was handelaar en had vijf kinderen.
5 - Gaston Vermeiren (1910 - 1986) huwde met Andrea Vermeulen (1921 - 2011). Hij was landbouwer en ook zij verhuisden naar Wallonië. Ze hadden negen kinderen.
6 - Maria Vermeiren (1912 - 1991) huwde in 1951 met Omer Dekeukeleire (1903 - 1979). Omer was eerder gehuwd met Irma Nachtegaele (1914 - 1943) die op 29 jaar stierf. Ze hadden toen al een dochter Mariette. Later werd ook Jos geboren. Ze woonden in Nazareth.
7 - Jules Vermeiren (1914 - 1990) huwde met Germaine de Meester en ze woonden in Gent. Hij was bestuurder van weverij UCO in Gent. Ze kregen zeven kinderen.
8 - Albert Vermeiren (1915 - 1916) stierf op 3 maand.
9 - Amand Vermeiren (1917 - 1994) is de vader van Mag. Hij studeerde voor koster en kwam in die functie naar Sinaai. Hij viel als jongeman, die helemaal uit den vreemde in Sinaai toe kwam, ferm in de smaak van de Snoase meisjes. Hij huwde Gerardine De Vos (1920 - 2018) en zij kregen acht kinderen, waarvan het eerste bij de geboorte stierf.
10 - Angelique Vermeiren (1918 - 1972) stierf op vierenvijftig jaar. Zij woonde in bij tante Maria Vermeiren bij de familie Omer Dekeukeleire in Nazareth.
11 - Antoon Vermeiren (1920 - 1920) stierf op twee maand.
12 - Alma Vermeiren (1922 - 1992) huwde met Jozef Anrijs (1915 - 2012). Zij waren landbouwers in Huise. Mag ging daar vaak op vakantie op de boerderij, een grote vierkantshoeve die tegenwoordig de 'D'Huyvettershoeve' heet.
Later verhuisden ze naar iets verder in de Hoogrechemstraat naar een nieuwe boerderij. Wellicht waren de latere bewoners van de vierkantshoeve D'Huyvetters, vandaar de naam.
Tante Alma en nonkel Jozef hadden vier kinderen.
13 - Agnes Vermeiren(1924 - 2004) huwde met Albert Vermeulen (1914 - 1985). Ze woonden in Gent, niet ver van de Sterre. Ze hadden drie kinderen.
14 - Paul Vermeiren (1926 - 1998) huwde Yvonne van Cauwenberghe (1928 - 2020). Zij waren de jongsten en boerden op het ouderlijk hof 'de Mote' in de Kallestraat in Huise. Ook zij kregen acht kinderen. 

Vermeiren

   De rechtstreekse afstamming Vermeiren konden we volgen tot Franciscus Van der Merren (1680 - 1723) gehuwd met Joanna Van den Daele. Ze woonden in Zulte en pas rond 1780 verplaatst de familie zich naar Huise (en naar Wevelgem).

Grootmoeder Anna D'huyvetter

De familie D'huyvetter is terug te volgen tot begin vijftienhonderd met Jean D'huyvetter die schepen en burgemeester was van Kruishoutem. Maar er is eigenlijk maar echt iets geweten vanaf zijn zoon Passchasius Dhuyvetter en Judoca D'hondt (1559 - 1653). Zij waren toen een Kruishoutemse familie met negen kinderen.
De H'huyvetters bleven dus minstens een half millennium in de streek van Kruishoutem Huise Oudenaarde.
Hun zoon Jean D'huyvetter (1594 - 1657) huwde met Philippa van Houtte (1599 - 1669). Hun zoon Philippe D'huyvetter (1621 - 1669) en zijn broer Joos D'Huyvetter (1637-1713) werden allebei Schepen van Kruishoutem en hun broer Gilles D'huyvetter (1643 - 1726) werd, als landbouwer en poorter van Oudenaarde, ook burgemeester van Kruishoutem. Hij huwde met Joanna De Schietere met wie hij in de 4de graad verwant was. Ook zijn zoon Antoon huwt met Maria Anna Van Meirhaeghe met wie hij in 3° en 4° graad verwant is. Er werd vaak met relatief dichte verwanten getrouwd en vaak tussen dezelfde begoede families (Neef en nicht vrijen licht). Dat er met huwelijkscontracten werd getrouwd wees er op dat het om begoede families ging.

Doopakteakte Jean D'huyvetter 2 januari 1594

Doopakteakte Jean D'huyvetter
2 januari 159420 may, 20 min

Huwelijksakte Jean D'huyvetter 24 oktober 1620

Huwelijksakte Jean D'huyvetter
24 oktober 1620

Doopakte Gilles D'huyvetter 6 april 1643

Doopakte Gilles D'huyvetter
6 april 1643

Begrafenisakte Gilles D'huyvetter 2 mei 1726

Begrafenisakte Gilles D'huyvetter
2 mei 1726

Huwelijksakte Gilles D'huyvetter 19 maart 1669

Huwelijksakte Gilles D'huyvetter
19 maart 1669



Het is duidelijk dat D'huyvetter een boerengeslacht was dat niet onopgemerkt bleef in de streek. Gilles had twee kinderen met Jeanne Fockaert (1642 - 1668) en toen zij stierf op haar zesentwintigste na haar tweede kindje, hertrouwde hij met Jeanne de Schietere (1649 - 1728) waarmee hij nog negen kinderen had. Ook zijn zoon Judocus D'Huyvetter (1674 - 1748) was landbouwer en poorter van Oudenaarde en woonde in Kruishoutem. Judocus was vier maal getrouwd. Tweemaal stierf zijn vrouw in het kraambed. Ze hadden dertien kinderen.
Pierre D'Huyvetter (1736 - 1826) was een zoon van zijn laatste echtgenote. Ook zijn vrouw stierf na het eerste kraambed en hij hertrouwde met Anne Van der Straeten (1753 - 1834) waarmee hij nog acht kinderen had. Een van zijn zonen Jean-Baptiste D'Huyvetter (1784-1878) was notaris in Wannegem-Lede en burgemeester van Mullem (1812) en later van Wannegem-Lede (1817).

De kleinzoon van Pierre is de eerste waarvan we een foto hebben: Ivo D'huyvetter (1837 - 1896). Hij is de overgrootvader van de broers Willem D'huyvetter (1953 - 1994) en Lieven D'huyvetter die we kennen van in Gent.
Ivo D'huyvetter was notaris en hereboer op ''t Kleinhof' in Wannegem-Lede. Deze hoeve was voornaam en groot.  

Denise Baert en Silvere Bilcke bij hun afreis naar Canada

detail muurschildering in 't Kleinhof waar Ivo D'huyvetter boerde.

Ze was destijds eigendom van de familie 'de Ghellinck d'Elseghem' die het kasteel van Wannegem-Lede bewoonde.
In de beste kamer zijn de muren beschilderd met olieverf die o.a. zichten van Oudenaarde, van de omgeving en een zicht van de hoeve voorstellen. Volgens de overlevering had, tijdens de Franse Omwenteling in 1790, een door Napoleon opgejaagde priester zich verscholen in de hoeve. Hij schilderde al deze landschappen op de muren. De muurschilderingen zijn geklasseerd.

De broer van Ivo, Remi D'huyvetter (1843 - 1910) is de vader van grootmoeder Anna D'huyvetter (1881 - 1947). Hij trouwde met Marie Goeminne (1849 - 1924) een boerendochter uit Wannegem en er werden elf kinderen geboren. Hij was 'herenboer' op het Dhuyvettersgoed in Huise.

Anna D'huyvetter (1881 - 1947), dochter van het Dhuyvettersgoed, huwde dus met Aloïs Vermeiren (1879 - 1954) de enige zoon uit een familie van kleine boeren en dagloners. Zij zijn de ouders van Amand Vermeiren, de vader van Mag.
Op de ouderlijke hoeve van Anna D'huyvetter, het Dhuyvettersgoed, bleven haar ongehuwde zuster Prudence D'huyvetter en ongehuwde broer Alfred D'huyvetter. De verdeling werd geregeld in 1921 maar de hofstede, de helft van de vlasfabriek en de olieslagerij bleven tot 1953 in handen van Adolf D'huyvetter, Prudence D'huyvetter, Alfred D'huyvetter en Amand D'huyvetter.  

D'huyvetter

  De rechtstreekse afstamming D'huyvetter konden we volgen tot begin 1500 met Jean D'huyvetter. Zij woonden onafgebroken in of rond Kruishoutem.

Grootmoeder Hortensia De Letter

Hortensia De Letter met haar eerste drie kinderen Gustaaf, Paul en Maria De Vos die voor de oorlog werden geboren

Hortensia De Letter met haar eerste drie kinderen
Gustaaf, Paul en Maria De Vos die voor de oorlog werden geboren

Hortensia De Letter (1884 - 1923) is de laatste grootouder die we moeten bespreken. Ze groeide op in Zele met haar oudere broer Theo De Letter (1879 - 1940) en haar jongere zus Maria De Letter (1887 - 1977), die de moeder is van Godelieve Smet (1926 - 2023) uit Sinaai die vaak op familiebijeenkomsten was.
De nakomelingen van haar oudere broer Theo De Letter leven grotendeels rond Meaux in Frankrijk (zie stamboom en DNA-verwantschap).

Hortensia's vader was op zijn vierendertigste gestorven toen ze pas zeven jaar was.
Hortensia De Letter huwde als vierentwintigjarige met de zevenentwintigjarige Edmond De Vos. Ook haar zus Maria zou met een jongen van Sinaai trouwen, Emiel Smet.
Edmond werd wellicht na de zomer daadwerkelijk ingelijfd in het leger. Het jaar erop wordt Gustaaf geboren. Er volgde een korte periode van gezinshereniging en in 1913 wordt Paul De Vos geboren. Edmond wordt dan opnieuw gemobiliseerd op 1 augustus 1914.

Wanneer tante Maria De Vos wordt geboren in december 1914 zit Edmond aan het front. Eens België was bezet mocht de gemeente van Duitsland geen militievergoedingen meer uitkeren voor Edmond. De families van vele miliciens aan het front waren daardoor aangewezen op de openbare bijstand. Het Nationaal hulp- en voedingscomiteit stond hiervoor in. Het moeten moeilijke jaren zijn geweest voor Hortensia gedurende de oorlog.
Wanneer Edmond De Vos begin 1919 van het front terug thuis komt ziet hij voor het eerst zijn vierjarige dochter
Het volgende jaar wordt dan hun laatste kindje geboren, Gerardine De Vos, de moeder van Mag.
Het geluk is echter van korte duur. Drie jaar later wordt Hortensia De Letter ziek en sterft op negentwintigjarige leeftijd.

De familie De Letter is een landbouwersfamilie van eerder welstellende landslieden.
De stamboom van De Letter konden we maar volgen tot ongeveer 1750 in Overmere met Jean De Letter en Marie Liebens. We weten alleen dat ze drie kinderen hadden en dat de zoon Jean Baptiste De Letter (1789 - 1876) met Agnes Baeten (1783 - 1835) huwde en als landbouwers met hun vijf kinderen naar Lokeren verhuisde. Hun zoon August De Letter (1821 - ?), gehuwd met Clemence Everaerd (1832 - ?), gaat terug in Zele wonen als landbouwer. Ze krijgen vijf kinderen waarvan alleen hun zoon, Gustaaf De Letter (1857 - 1891) volwassen wordt. Hij huwt met boerendochter Maria-Leonie Hulders (1854 - ?) en is de vader van Hortensia De Letter, de grootmoeder van Mag. Zij waren ook landbouwers. De voorouders van Marie-Leonie Hulders waren overwegend landbouwers en gaan terug tot Joannes Hulders die in de 18de eeuw migreerde vanuit Heythuysen Nederland (de familienaam was tot dan Hollers maar werd in Lokeren opgeschreven als Hulders).
We kregen ook een DNA-match via de broer van Hortensia De latter, Theofilus De Letter. Zijn achterkleindochter Laetitia De Letter is een française uit Meaux (zie match 8).

De Letter

   De rechtstreekse afstamming De Letter konden we volgen tot half 1700 met Jean De Letter gehuwd met Agnes Baeten. De Letter's woonden in Overmeire, Lokeren en later Zele.